Dagelijks archief: vrijdag 23 april 2010

flatus vocis

de historische fundering van de Institutionele Theorie
gelezen in Niet alles is kunst een essay van Lennaart Allan

niet alles is kunst(wat vooraf ging) In zijn essay een pleidooi voor een herwaardering van de representatietheorie in de bundel Niet alles is kunst laat Lennaart Allan zien dat de Institutionele Theorie aandelen van het nominalisme in zich draagt. In de geschiedenis van de filosofie kennen we het nominalisme uit de scholastiek, de middeleeuwse wijsbegeerte. Deze werd voortgestuwd door de zogenaamde universaliastrijd. In deze strijd ging het om de vraag of de essenties of Ideeën een werkelijk bestaan hebben of dat ze slechts als abstracties bestaan, als namen dus. De eerste nominalist, Roscellinus (ca. 1050 – ca. 1120) leerde bijvoorbeeld (volgens Anselmus van Canterbury) dat de universalia niets anders waren dan flatus vocis, een “ademtocht van de stem”. Voor het nominalisme hadden de essenties dus geen eigen werkelijkheid, terwijl het realisme (we zouden het tegenwoordig beter idealisme kunnen noemen) meende dat de essenties werkelijk bestonden in een transcendent Ideeënrijk.

Het nominalisme botste in de Middeleeuwen met de christelijke leer. Nominalisten liepen steeds het risico van ketterij beschuldigd te worden, vooral als zij zich uitspraken over de dogma’s van de Kerk. In de eerste helft van de veertiende bouwde William van Occam (ca. 1300 – ca. 1349) het nominalisme verder uit. Ook hij werd van ketterij beschuldigd en in 1328 werd hij geëxcommuniceerd en vogelvrij verklaard. We kennen deze nominalist vooral van ‘het scheermes van Occam‘. Dit ‘scheermes’ is de uitspraak: Entia non sunt praeter necessitatem multiplicanda, d.w.z. dat men de zijnden (gepostuleerde objecten binnen een hypothese) niet zonder noodzaak moet verveelvoudigen. Deze methode doet denken aan de zogenaamde ‘fenomenologische reductie‘, die ruim vijf eeuwen later door Edmund Husserl werd geformuleerd. In de fenomenologie streeft men naar een terugkeer naar de dingen (verschijnselen) zélf, zonder deze te vermeerderen met abstracties.

nominalisme of anti-essentialisme
Een halve eeuw geleden werd een serie boeken geïllustreerde wereldgeschiedenis nog onder de titel de pelgrimstocht der mensheid uitgegeven. Tegenwoordig zou een dergelijke titel ondenkbaar zijn. Er bestaat voor de postmoderne mens geen pelgrimstocht, hoogstens een zwerftocht, aangezien het post-modernisme het hogere doel heeft afgeschaft. Ook heeft ‘het scheermes van Occam‘ het woord ‘mensheid’ bijna uit ons vocabulaire weggeschoren. Dat we een woord als ‘mensheid’ niet zo gauw meer gebruiken, heeft te maken met de dominantie van het nominalisme of anti-essentialisme. Deze leer houdt in dat de dingen geen essentie hebben, maar samenvallen met wat ze zijn. Het gevolg van deze opvatting is dat de ideeënleer van Plato en alle metafysica die zich hieruit ontwikkeld heeft (en bovendien alle religie!) simpelweg wordt opgedoekt. Andy WarholWat overblijft, zijn de dingen zelf. Warhol’s Brillo Boxes markeren volgens Arthur Danto een eindpunt in de kunstgeschiedenis. Vanuit filosofisch oogpunt zijn ze het einde van de metafysica. Kunst die eigenlijk hoort bij Nietzsche‘s laatste mens. De pop-art van Andy Warhol is anti-humanistisch. Zijn uitspraak “I want to be a machine” is misschien ironisch maar legt tegelijkertijd een griezelig verlangen naar ontmenselijking bloot, om een ding onder de dingen te zijn.

Nu terug naar het essay van Lennaart Allan. In verband met de Institutionele Theorie gaat hij vooral in op het hedendaagse nominalisme. Hij stelt hierbij vast dat het huidige nominalisme een anti-humanisme is, omdat deze veronderstelt dat de menselijke natuur niet bestaat. Vervolgens gaat hij op zoek naar de oorsprong en oorzaak van het nominalisme in onze tijd. De geest van het nominalisme heeft zich in het postmodernisme radicaal uitgewerkt. Het postmodernisme schaft namelijk de hoogste Idee af en stelt dat de waarheid niet bestaat. De invloed van Derrida‘s uitspraak ‘Il n’y a pas de hors-texte’ (uit: L’écriture et la différance, 1967) is groot geweest. Eigenlijk is dit een radicalisering van de flatus vocis: elke uitspraak, dus ook de filosofische uitspraak, is een ‘ademtocht van de stem’ en verwijst weer naar een andere ‘ademtocht van de stem’, maar nooit naar een werkelijkheid buiten de taal. Het postmodernisme heeft zich dus opgesloten binnen de taal, in de flatus vocis en schaft de werkelijkheid daarbuiten af. Occam’s scheermes is bij Derrida een kettingzaag geworden. Niet alleen ‘de filosoof met de hamer’ wist van opruimen.

Gunther van Hagens
Gunther van Hagens X-lady, 2008
het menselijk lichaam als ready made
postmodernisme (of hedendaags nominalisme) houdt van deconstructie en is anti-humanistisch

Het is duidelijk dat het postmodernisme en de Institutionele Theorie wat met elkaar gemeen hebben. Beiden sluiten zich op in een cirkelredenering en oefenen vanuit deze positie macht uit. Voor het postmodernisme bestaat dé werkelijkheid niet en is alles interpretatie. Voor de Institutionele Theorie bestaan er geen criteria meer voor kunst, maar bepaalt de (Institutionele) Theorie tenslotte wat kunst is. Allan beschouwt het nominalisme terecht als een voorloper van het postmodernisme. Dichterbij in de geschiedenis ligt volgens hem het marxisme als tweede belangrijke bron van het postmoderne denken. Hij beschrijft zelfs het postmodernisme als marxisme-substituut. Daarover een volgende keer meer.

Damien Hirst
Damien Hirst For the love of God, 2008
postmodernisme (of hedendaags nominalisme) is ding-achtig en vaak cynisch

Niet alles is kunst
Diederik Kraaijpoel, Willem L. Meijer en Lennaart Allan
Uitgeverij Aspekt maart 2010, 310 pagina’s, ISBN 9789059118669

recensie over Niet alles is kunst door Stefan Beyst