de god van Spinoza

gelezen: Hoofdstuk III Het godsbewijs van de atheïst
in De Verlichting als kraamkamer (2013) door Jabik Veenbaas

De Verlichting als kraamkamerPrecies drie jaar geleden verscheen De Verlichting als kraamkamer van Jabik Veenbaas. Tegenover Wim Brands legde Veenbaas in VPRO Boeken uit welk misverstand er volgens hem over de Verlichting bestaat. Als het om de historische Verlichting gaat, een periode die Veenbaas in het laatste kwart van de zeventiende eeuw laat beginnen, werd de rede niet verheerlijkt maar juist ondergraven door het scepticisme. De grote Schotse filosoof David Hume was zeker niet de eerste die twijfelde aan de almacht van de rede. Had de rationalist Descartes het tijdperk van de moderne filosofie niet ingeleid, door de methodische twijfel als grondslag te kiezen? Maar Descartes vond uiteindelijk nog een veilige haven in het christelijke geloof. Honderd jaar later is er van die veilige haven weinig meer over. Traditioneel wordt de rationalist Spinoza aangewezen als de grote opruimer van het oude geloof. De joodse gemeenschap in Amsterdam had Spinoza in 1656 geëxcommuniceerd. Hij werd letterlijk vervloekt en vervolgens verbannen uit Amsterdam. Dit heeft Spinoza de status bezorgd van “martelaar van het vrije denken”.

Spinoza werd letterlijk vervloekt en vervolgens verbannen uit Amsterdam. Dit heeft hem de status bezorgd van “martelaar van het vrije denken”.

In hoofdstuk III Het godsbewijs van de atheïst van zijn boek, verwondert Veenbaas zich erover dat Spinoza nog altijd te boek staat als een atheïst. Je leest telkens weer een “hoe is het mogelijk?!” tussen de regels door. Spinoza‘s filosofische bouwwerk was namelijk gefundeerd in een godsbewijs! Hoe kan juist een denker die, net als de middeleeuwse filosofen, vertrekt bij een ontologisch godsbewijs, voor een godsloochenaar worden uitgemaakt?! Volgens Veenbaas was Spinoza alles behalve een atheïst, hij was zelfs een zuivere christen, al hield hij er onorthodoxe denkbeelden op na.

Natuurlijk staat of valt de juist beantwoording van de vraag “was Spinoza een atheïst?” met ons begrip of beter gezegd onze kennis van God. Spinoza sprak in zijn Tractatus theologico politicus (1670) en in zijn Ethica (1678) veel over god. Maar hij verstond onder god iets anders dan de orthodoxe joden en christenen van zijn tijd. Voor Spinoza viel god samen met de natuur. Hij was dus een pantheïst. In het pantheïsme is geen plaats voor een persoonlijke God die de wereld geschapen heeft. God valt samen met de wereld. Er is dus geen onderscheid tussen Schepper en Schepping.

Spinoza werd de hele achttiende eeuw als atheïst beschouwd en spinozisme was een synoniem van atheïsme en pantheïsme. In de eenentwintigste eeuw komt de religieuze beleving van de meeste mensen echter heel dicht bij die van Spinoza. Zeker in de populaire New Age, die de geïnstitutionaliseerde religies achter zich heeft gelaten, is god een energie geworden die in de materie werkzaam is. Het is dus niet verwonderlijk dat Spinoza nu zo actueel is. En het is ook niet vreemd waarom we moeilijk kunnen begrijpen waarom Spinoza als atheïst gezien werd/wordt.

Wanneer je in een persoonlijke God gelooft, dan is al datgene wat daartegenin gaat atheïsme. Niet alleen de substantie (=god) van Spinoza, maar ook de goddelijke energie (=god) uit de New Age en ook de abstracte god van het deïsme. Atheïsme hangt dus af van je eigen godsbegrip. Zo hoeft het meest vage ietsisme, waarin god niet meer is dan “een vermoeden”, zichzelf niet als atheïstisch te beschouwen. Een agnosticus zal tenslotte ook niet van zichzelf durven zeggen dat hij atheïst is.