Deze zomer zag ik de film Maléna (2000) van de Italiaanse regisseur Giuseppe Tornatore die hij ruim tien jaar na Nuovo Cinema Paradiso (1989) heeft gemaakt. Beide films hebben als decor een Siciliaans stadje gesitueerd halverwege de vorige eeuw gezien vanuit het perspectief van een jongen. In Maléna gaat het om de fascinatie van een jongen van veertien voor de gelijknamige plaatselijke schone. In Nuovo Cinema Paradiso is de jongen in het begin van de film nog een ventje van hooguit acht jaar en draait voor hem niet alles om een vrouw, maar om de film. Juist omdat we het verhaal beleven vanuit het perspectief van dat ventje, gaan we zelf weer terug naar de kinderlijke verwondering en naar de tijd dat film nog magie was. Vanuit de fascinatie van dat jochie kun je weer begrijpen waarom er vroeger over ‘toverlantaarn’ en ‘levende beelden’ werd gesproken.
Film was ook een vlucht uit de werkelijkheid en de hele gemeenschap nam daar deel aan, tot aan meneer pastoor toe. Een van de smakelijkste momenten vond ik de scene waarin de dorpspastoor een privévertoning kreeg waarbij deze bij iedere filmkus of streepje bloot met een bel rinkelde als teken dat er geknipt moest worden. Want zijn schapen mochten verzot zijn op film, ze moesten wel beschermd worden tegen het verderf. Net als in Maléna speelt religie een belangrijke rol in Nuovo Cinema Paradiso al maakt Tornatore er een karikatuur van. De bioscoop en de kerk zijn voor de plaatselijke bevolking de twee heiligdommen en zo wordt film met religie verbonden. Voor meneer pastoor is het de afgoderij, al raakt hij zelf ook in de ban van de spookbeelden op het witte doek. Hier en daar stuitte ik op het zelfde bezwaar als bij Maléna en vond ik Tornatores aanpak soms te kluchtig en uit de toon vallen bij de ontroering die hij weet op te wekken. Desalnietemin is Nuovo Cinema Paradiso een liefdesbrief aan de cinema met op het eind een compilatie van de filmkussen die we van meneer pastoor niet mochten zien.
Bron: filmbespreking van Dennis van Dessel op digg.be