over de Opstand in de Vendée (1793-1796)
De Britse historicus Michael Burleigh schreef in 2005 een vuistdikke studie over “politieke religie” in “de lange negentiende eeuw” (1789-1914). Het oprekken van de negentiende eeuw tot een periode van 125 jaar, heeft hij overgenomen van zijn collega Eric Hobsbawm. Die schreef de trilogie The Age of Revolution (1789-1848), The Age of Capital (1848-1875) en The Age of Empire (1875-1914) over een tijdvak dat begon met de Franse Revolutie en werd afgesloten met de Eerste Wereldoorlog. Burleigh begint zijn studie over de sacralisering van Verlichtingsidealen logischerwijs in Frankrijk tijdens het Ancien Régime. Als belijdend katholiek schenkt hij veel aandacht aan de rol van de Kerk en onderscheidt zich daarin van de marxistische Hobsbwam. In het eerste hoofdstuk “Tijdperk van de rede, tijdperk van het geloof” herinnert hij ons eraan dat Frankrijk niet alleen het land van de Revolutie en politieke en atheïstische ideologieën is, maar ook “de oudste dochter van de Kerk.”
De Opstand in de Vendée (1793-1796)
Na het bloedbad van Machecoul in maart 1793 veranderde de opstand in de Vendée in een burgeroorlog. Tegenwoordig zijn historici het er over eens dat er in de Vendée een genocide heeft plaatsgevonden. Daarmee wierpen de gruwelen van de totalitaire regimes van de twintigste eeuw hun schaduwen al vooruit in jaren van de grote omwenteling in Frankrijk. Burleigh beschrijft de gruwelen van de Terreur, die zich niet beperkten tot “het scheermes van de Revolutie”, de guillotine. In de Vendée vonden barbaarsheden plaats, die van alle tijden zijn, maar die we bij voorkeur in een ver verleden projecteren, in de Middeleeuwen.

Victor Hugo beschreef in zijn laatste roman Quatrevingt-treize (1874) de opstand in de Vendée. En historieschilders lieten tot in de late negentiende eeuw hun visie op de gebeurtenissen zien. Deze was bijna altijd wit (monarchistisch) of blauw (revolutionair) gekleurd. Hugo probeerde in zijn roman in de personage Cimourdain een neutraal standpunt in te nemen. Beide partijen hadden zich schuldig gemaakt aan excessief geweld. Een derde van de bevolking werd afgeslacht. De revolutionairen maakten geen onderscheid tussen mannen, vrouwen en kinderen. Burleigh vergelijkt deze genocide met de Killing Fields in Cambodja.

Ook valt er wel een onderliggend thema aan te wijzen. In Aardse Machten gaat het over de vele invullingen die de lange 19de eeuw bedenkt voor het grote geestelijke gat dat de Franse Revolutie, en dat verhaal eindigt in de apocalyps van de Eerste Wereldoorlog, dat aan veel illusies een einde maakt. Juist ook de 19de eeuw kent tal van onverwachte pogingen nieuwe ideeën te sacraliseren. Hoe aardser de machten, hoe heftiger ze hunkeren naar de hemel lijkt het wel. Een onafzienbare rij van nieuwe devoties en cultussen moet het gat dichten – en Burleigh is op z„n best in de beschrijving van al die nieuwe vormen van „religie„.
De tien hoofdstukken waaruit beide boeken zijn opgebouwd zijn veelal fascinerende leesstof. Aardse Machten vertelt niet alleen het verhaal van de pogingen tijdens de Franse Revolutie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te scheppen, maar ook tientallen andere, minder bekende. Neem de pogingen van de oervaders van de sociologie, Saint-Simon en Comte, om het christendom te vervangen door een „Religion de l„Humanité„, compleet met alle eigen rituelen en symbolen. Toen iemand Talleyrand vroeg wat ze toch moesten doen om het volk te winnen voor de nieuwbakken religie, antwoordde deze droogjes: „Als ik u was, zou ik me laten kruisigen en op de derde dag weer uit de dood herrijzen„.
Bron: Johan Snel op wapenveldonline.nl