Wanneer je tegen de geelbruine saus kunt die gewoonlijk over beelden wordt gegoten met een overmaat aan computer generated imagery, dan is Hugo een geweldige film. Het is een ode aan de cinéma, maar dan met een heel andere insteek dan Nuevo Cinema Paradiso (1989) van Giuseppe Tornatore. Een belangrijke overeenkomst is dat beide verhalen vanuit het perspectief van een tienjarig jongetje worden verteld. Tornatore en Scorcese bereiken hiermee dat we zelf weer door de ogen van een kind gaan kijken.
Hugo is ook een ode aan de legendarische Franse filmmaker Georges Méliès (1861-1938). Hij keek met de ogen van een jongetje en werd nog niet gehinderd door de complexiteit van de filmindustrie. Toen Méliès zijn beroemde filmpje Le voyage dans la lune (1902) maakte, stond het medium nog in de kinderschoenen.
Het scenario van Hugo zit knap in elkaar. En alle personages voor een blockbuster voor de hele familie van 8 tot 88 zitten erin: jongetje, meisje, papa die te vroeg dood gaat, rare oom, strenge politieagent, dame met het hondje en knorrige oude man. Om het spannend te maken woont Hugo in de grote klok van een Parijs’ treinstation in een labyrintische wereld van gangen en raderen. Het mechanische tijdperk geeft een sterke couleur locale, maar ik schreef het al, je moet het geelbruine licht wel een film lang kunnen verdragen.
Hugo heeft een hoog nostalgiegehalte. De film wekt niet alleen het terugverlangen op naar de knutselfilmpjes van Méliès, naar filmbeelden die met de hand zijn ingekleurd, maar ook naar het raderwerk en de stoom uit de pre-digitale tijd. Een echte wow!-ervaring. En dan hebben we ‘m niet eens in 3D gezien.