Als je wilt zien hoe het er honderd jaar geleden in grote wereldsteden uitzag, dan zou je eens een uitstapje kunnen maken naar het YouTube-kanaal van Nass. Hier vind je een verzameling van bijna 300 video’s met ingekleurde historische opnamen van wereldsteden van 1900 tot 1950. Deze keer: Chicago 1929 (2)
Als je foto’s of filmbeelden bekijkt van New York en Chicago uit het eerste kwart van de twintigste eeuw, dan lijkt het alsof de bouwstijlen uit het verleden een soort wondergroeimiddel hebben gekregen. Ze schieten als planten omhoog. Gotische kathedralen worden ook vaak vergeleken met planten, door de vegetatieve vormen en pilaren en pilasters die langs de muren omhoog klimmen. Met steen kon voor de Middeleeuwer een duizelingwekkende hoogte bereikt worden, maar uiteindelijk bleef deze beperkt door het gewicht van steen. De maximale hoogte die voor een stenen toren bereikt kan worden is ongeveer 161 meter. Dat is namelijk de hoogte van de Munster van Ulm, de hoogste gotische torenspits ter wereld.
In 1889 liet de Franse ingenieur Gustave Eifel zien dat je met staal nog veel hoger kan bouwen. Aan de overzijde van de Atlantische Oceaan waar de frontier net was opgehouden te bestaan en waar nu “the sky the limit” werd, pakte men dat onmiddellijk op. Als eerst in Chicago waar de grote stadsbrand van 1871 het centrum had platgelegd. Chicago ging nu de hoogte in en werd zo de bakermat van de moderne hoogbouw, die gebaseerd is op een stalen constructie.
Alle vroege wolkenkrabbers in Chicago en New York hebben zo’n stalen skelet, waarover een façade getrokken is in een of andere historische stijl. “U vraagt, wij draaien” was het voor de architecten van het eclecticisme, de verzamelnaam voor het mengelmoesje van historiserende stijlen. In Amerika wordt het meestal Beaux Arts genoemd, omdat dit lekkerder bekt.
De stijl van de Beaux Arts is eigenlijk altijd al een anachronisme geweest. Rond 1860 werd de Beaux Arts populair in Parijs onder Het keizerrijk van Napoleon III. Het Opera Garnier werd hier het grote voorbeeld van. Het is een combinatie van neobarok en rococo, uitgevoerd in een tijdperk waarin stoom, glas en staal de wereld begon te domineren. In Amerika werd Beaux Arts bekend door de wereldtentoonstellingen, met name de Columbian Exposition in Chicago in 1893. De uitbundigheid van deze stijl, ontspoorde regelmatig in een delirium, waarbij de architect net iets teveel torentjes, koepeltje en zuilen aan zijn ontwerp had geplakt. De moderne architectuur keerde zich daarom af van deze pronkerige façade-architectuur.
Een van de grondleggers van de wolkenkrabber, de Amerikaanse architect Louis Sullivan (1866-1924), heeft de klassieke opbouw van de vroeger wolkenkrabber vastgelegd: eerst komt een soort “plint”, een meestal verhoogde eerste verdiepingen, daarop komen vele bouwlagen (een soort “stengel”) waarbij de gevel steeds regelmatig door ramen wordt opengebroken, en tenslotte komt een kroonlijst. De functionele internationale stijl die rond 1940 ontstaat, zal deze indeling loslaten, maar op alle vroege wolkenkrabbers kun je deze indeling toepassen.
Sullivan, die vooral vooral bekend is door zijn beroemde uitspraak form follows function, hield zich zelf overigens niet aan zijn eigen uitspraak. Zijn ontwerpen bestaan uit een functioneel stalen skelet, maar zijn bekleed met terracottapanelen, die vaak rijkelijk geornamenteerd zijn. Alsof hij zich juist schaamde voor de kale constructie. De architecten van de vroege wolkenkrabbers lijken alleemaal aan deze schaamte voor het functionalisme te lijden. Natuurlijk was dit ook een Victoriaanse kwaal uit de negentiende eeuw. Zelfs Gustave Eiffel (zijn toren bleek niets anders dan de constructie zelf!) kon het niet nalaten om in de Eiffeltoren toch wat vormen te gebruiken die niet noodzakelijk waren voor de constructie en als versiering dienden.