Categorie archief: schilderkunst

6 juni 1931

Bij het 40-jarige huwelijksfeest van mijn overgrootouders

Op zaterdag 6 juni 1931 vierden mijn overgrootouders hun 40-jarige huwelijksfeest in het bijzijn van kinderen en kleinkinderen. Het jongste kleinkind was mijn vader, toen nog een baby van 8 maanden. Over vier weken hoopt hij 90 te worden.

familiefoto
De familie van den Heuvel op 6 juni 1931 met in het midden Hendrik “de Levi” van den Heuvel

Fotografie is magie. Een momentopname van 89 jaar geleden is in feite licht van 89 jaar geleden. Je zou ook kunnen zeggen dat deze foto op 89 lichtjaar afstand van mij staat. Ik zie mijn vader zoals ik hem nog nooit gezien heb. In zijn nest. Met mensen die ik niet of nauwelijks gekend heb. Mijn overgrootvader overleed zeven jaar voordat ik zelf ter wereld kwam. Toen mijn grootvader stierf was ik twaalf.

vader 1931Deze mensen die op een afstand van 89 lichtjaar van mij zitten en staan te kijken, zijn een deel van mijn familie. Ze leefden in een heel andere tijd. Dat is duidelijk te zien aan de patriarch (en mijn naamgenoot) van de familie Van den Heuvel, precies in het midden van het gezelschap. Een statige man die met ten minste één been in de negentiende eeuw was blijven staan. Daar hoorde hij eigenlijk meer thuis dan in de twintigste eeuw.

Toch was in 1931 de moderne tijd al in volle gang. Een maand voor het 40-jarige huwelijksfeest van mijn overgrootouders, werd het hoogste gebouw ter wereld in gebruik genomen, het Empire State Building in New York. Veertig jaar lang zou de 389 meter hoge wolkenkrabber in hoogte onovertroffen blijven. Ook dat was dus 1931.

6 juni 1931 – een zwarte dag voor de romantische schilderkunst
Ik was benieuwd wat 6 juni 1931 voor een dag was. Wat was er in het wereldnieuws te melden? In ieder geval was 6 juni 1931 geen 6 juni 1944. Het leek een dag als alle andere. Toch was er nieuws te melden vanuit München dat mij nog altijd verdrietig stemt: een grote brand verwoestte het Glaspalast. Op dat moment liep daar de tentoonstelling Werke deutscher Romantiker von Caspar David Friedrich bis Moritz von Schwind. Alle 110 schilderijen uit de Romantiek gingen verloren, waaronder negen van Caspar David Friedrich.

„Entsetzlich ist der Verlust berühmter Kunstwerke, insbesondere der in drei Sälen ausgestellten deutschen Romantiker (Werke von Künstlern aus der Zeit von etwa 1820–1860), darunter Caspar David Friedrich, Rottmann, Schwind, Runge, (aus Frankfurt geliehen), Spitzweg usw. Von den etwa 120 Bildern der Romantiker konnte angeblich nichts gerettet werden – ein Verlust in der Höhe von vielen Millionen….“
 
Bron: Grafinger Zeitung, Nr. 125
Glaspalast
Het Glaspalast in München werd op 6 juni 1931 door brand verwoest.

Glazen paleizen eindigden vaak met een brand. De moeder van alle glazen paleizen, The Crystal Palace in Londen, werd in 1936 tenslotte door een brand verwoest. Het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam ging in 1929 al in vlammen op. En twee jaar later, op 6 juni 1931, werd dus ook het Glaspalast in München door een grote brand verwoest.

Friedrich
Negen schilderijen van Caspar David Friedrich gingen bij de brand op 6 juni 1931 verloren

Kunstausstellungen im Münchner Glaspalast (1869-1931)

pronkschilder [ 3 ]

De neo-rococo van Franz Xaver Winterhalter (1805-1873)

Na de Parijse salon van 1837 zou de ster van 32-jarige Franz Xaver Winterhalter snel gaan stijgen. Dat hij zo in de belangstelling van de Europese vorstenhuizen kwam, was te danken aan een aantal factoren. In de eerste plaats kon hij in de jaren veertig koningin Victoria van Engeland en in de jaren vijftig keizerin Eugènie van Frankrijk tot zijn vaste klanten rekenen. Betere referenties waren er voor een hofschilder niet.

Franz Xaver Winterhalter
Keizerin Eugènie en haar hofdames (1855) is een van de bekendste schilderijen van Winterhalter

In de tweede plaats leken zijn portretten altijd goed, geen onbelangrijke kwaliteit voor een portretschilder. In de derde plaats wist hij met name vrouwen, en dat waren toch zijn voornaamste klanten, het gevoel geven te behagen. Want in het midden van de negentiende eeuw was dit, na het zorgen voor een erfopvolger en nakomelingen, nog altijd het eerste wat er van een vrouw aan het hof verwacht werd.

En in de vierde en laatste plaats was Winterhalter erg goed in het schilderen van dure stoffen. Voor de glamourportretten waarin hij zich had gespecialiseerd, was de kleding het visitekaartje van de geportretteerde. Winterhalter had zich in zijn Italiaanse jaren (1833-34) een gedetailleerde stijl eigen gemaakt. Hij schilderde volgens de norm van het Biedermeier: nauwgezet en geïdealiseerd. Het realisme was in de jaren dertig nog niet doorgebroken en de portretschilderkunst was nog doortrokken van de geest van het classicisme.

Franz Xaver Winterhalter
Voor dit portret van Keizerin Eugènie van Frankrijk in een jurk uit de achttiende eeuw viel Winterhalter terug op Francois Boucher, die 100 jaar voor hem de voornaamste schilder aan het Franse hof was

Na 1850 zou Winterhalter zich aanpassen aan de Franse mode en ging hij ook losser schilderen. Omdat hij stoffen ook heel precies kon schilderen, kon hij ze ook overtuigend “samenvatten” in vrije penseelstreken die aan Velasquez herinneren. De suggestie van gedetailleerdheid is zo groot dat zijn losjes geschilderde portretten ook aan het hof gewaardeerd werden.

Franz Xaver Winterhalter
detail van de crinoline van keizerin Eugènie

Tijdens het Tweede Franse Keizerrijk kon Winterhalter teruggrijpen naar het rococo, omdat keizer Napoleon III en keizerin Eugènie een voorliefde hadden voor deze stijl. Deze was na 1789 niet alleen hopeloos ouderwets geworden; men vond het rococo ook verwerpelijk omdat het de stijl was geweest van het ancien régime.

Franz Xaver Winterhalter
Prinses Elizabeth Esperovna Troubetskoi 1859

Zowel tijdens het Eerste als in het Tweede Keizerrijk lieten de Bonapartes de achttiende eeuw aan hun hof herleven. Halverwege de negentiende eeuw was dat een anachronisme geworden. Want de industriële revolutie en spoorwegen hadden de wereld een ander, functioneel aanzien gegeven. Toch liepen de vrouwen in de hogere klasse in een pijnlijk korset en met een onhandige hoepelrok. De emancipatie van de vrouw liet nog decennia op zich wachten en de vrouw was nog altijd het attribuut van de man.

Franz Xaver Winterhalter
detail van de crinoline van Elizabeth Esperovna Troubetskoi (zie boven)
Franz Xaver Winterhalter
Een plooistudie

franzxaverwinterhalter.wordpress.com

pronkschilder [ 2 ]

Franz Xaver Winterhalter (1805-1873)

Franz Xaver Winterhalter, een boerenzoon uit het Zwarte Woud, werd in de jaren veertig van de negentiende eeuw een van de meeste gevraagde portretschilders van Europa en rekende naast koningin Victoria van Engeland en keizerin Eugènie van Frankrijk talrijke vorsten en adellijke personen onder zijn klanten. Als schilder die uitsluitend werkte in opdracht bereikte hij ongeveer het hoogst haalbare.

Zijn leven leest als een succesverhaal. Nadat zijn vader hem eerst naar Freiburg had gestuurd waar hij als lithograaf bij een uitgever werkte, mocht hij in München aan de kunstacademie studeren. Hij kreeg daar o.a. les van hofschilder Joseph Karl Stieler. Deze was op zijn beurt een leerling van Gérard. Deze laatste had hem in Parijs geschoold in de gepolijste stijl van het classicisme, de heersende stijl onder Napoleon. Zo leerde Winterhalter van Stieler zijn portretten uiterst nauwkeurig en glad uit te werken. Dit was de eerste stap naar de roem, want bij de vorstenhoven in Europa kwam je omstreeks 1830 alleen in beeld als je de fotografisch precieze benadering van je onderwerp beheerste.

Sophie van BadenToen Winterhalter zijn studie in München had afgerond, vertrok hij eind jaren twintig naar Karlsruhe waar het hof van groothertog Leopold van Baden gevestigd was. Daar werd hij tekenleraar van groothertogin Sophie én hofschilder. In 1833 ontving hij van de groothertog een stipendium voor een studiereis naar Italië. Deze reis zou van groot belang zijn voor zijn verdere ontwikkeling. In de jaren dertig waren er zoveel schilders uit Noord-Europa in Italië dat zich in Rome hele gemeenschappen hadden gevormd. Winterhalter sloot zich aan bij een Duitse groep schilders. Net als zijn vakgenoten vond hij zijn modellen meestal op straat: vaak Italiaanse kinderen of mooie meisjes die voor bijna niets tot de beschikking van de kunstenaar stonden. Van Winterhalter zijn schetsboeken en olieverfstudies uit zijn tijd in Italië bewaard gebleven en een deel wordt geëxposeerd in Le Petit Salon, het Winterhalter Museum in Menzenschwand.

In Italië maakte Winterhalter genreschilderijen die een grote rol zouden spelen in zijn loopbaan als portretschilder. In december 1834 waagde hij de sprong naar Parijs, destijds het artistieke centrum van Europa. Om daar als schilder carrière te kunnen maken, was deelname aan de Parijse salon een verplicht nummer. Deze kunsttentoonstelling was het jaarlijkse hoogtepunt voor de schilderkunst waarbij de koning hoogstpersoonlijk de onderscheidingen kwam uitdelen. Wanneer je op de salon indruk wilde maken, moest je echt uitpakken. Het historiestuk was een vereiste geworden om mee te dingen daar de koninklijke medaille. dit type schilderij vertelde een verhaal en bundelde alle genres inéén: portret, naakt, stilleven en landschap. Met een historiestuk kon de schilder laten zien hoe goed hij alle genres beheerste en hoe overtuigend hij een verhaal kon vertellen.

Römische genrescene
Römische genrescene 1833
De Italiaanse periode (1833-34) bleek voor Winterhalter een belangrijke stap op weg naar zijn succes in Parijs

De genreschilderijen die Winterhalter tijdens zijn verblijf in Italië (1833-1834) had gemaakt, kwamen voor zijn inzendingen voor de Parijse salon goed van pas, want zo had hij geleerd om groepsportretten te componeren. Bovendien had de kleurigheid van de Italiaanse schilderkunst hem sterk beïnvloed. Voor de salon van 1836 schilderde Winterhalter een historiestuk dat helemaal met Italië verbonden is en wat ook een Italiaanse titel draagt Il dolce far niente. Het was een voor Biedermeierbegrippen groot schilderij met acht volwassen personen en drie kinderen, geplaatst in een zinderend Italiaans landschap.

Il dolce far niente
Il dolce far niente 1836

Winterhalter greep terug naar pastorale scenes van Titiaan. Drie eeuwen eerder schilderde deze Venetiaanse meester al kleurige bacchanalen. Het Italiaanse genrestuk was in de salons altijd het terrein geweest van Louis Léopold Robert. Maar door de zelfmoord van deze schilder in 1835 was deze plaats vacant gekomen. Met zijn dolce far niente solliciteerde Winterhalter als de opvolger van Robert. Hij plaatste zijn werk strategisch in de markt, een kwaliteit die onmisbaar is voor ambitieuze schilders die carrière wilde maken. Op de salon van 1836 maakte zijn schilderij furore maar de echte doorbraak kwam een jaar later.

Decamerone
Decamerone 1837

Op de salon van 1837 maakte Winterhalter grote indruk met opnieuw een Italiaanse genrestuk. Het thema van Decamerone lijkt op dat van Il dolce far niente. Eigenlijk deed hij zijn kunstje nog eens over. Maar nu met een overtuigender compositie en met nog stralender kleuren. Een groep van drie mannen en zeven vrouwen hebben zich in de tuin van een Italiaanse villa neer gevleid en luisteren naar een verhaal dat Boccaccio in zijn Decamerone heeft opgetekend. De lof van de critici was vrijwel unaniem en koning Louis Philippe beloonde het werk met een gouden medaille. Daarmee had Winterhalter zijn naam in Frankrijk gevestigd. Decamerone was zijn eerste grote succes en vanaf dat moment begon zijn ster te stijgen.

franzxaverwinterhalter.wordpress.com

pronkschilder [ 1 ]

Franz Xaver Winterhalter (1805-1873)
op 1 juli bezochten we zijn geboorteplaats Menzenschwand

Weinigen zal de naam Franz Xaver Winterhalter tegenwoordig nog iets zeggen. Toch was hij in hogere kringen een van de meest gevierde schilders van de negentiende eeuw. Hij rekende onder zijn clientèle meer vorstenhoven dan Tizian en Rubens bij elkaar. Zijn goed gelijkende portretten, fabelachtige stofuitdrukking en nauwkeurige uitwerking werden aan het hof zeer hoog gewaardeerd. Toch liep men in de kunstwereld toen al in een wijde boog om Winterhalter heen. Men vond zijn schilderijen maar inhoudsloze plaatjes.

Winterhalter was een pronkschilder par excellence en zijn kunst had slechts één doel: het behagen van zijn opdrachtgever. Daarom deed hij het kunstje van het behaagzieke rococo rond 1850 nog eens over. Met zijn glamourportretten oefende hij ook invloed uit op de mode aan het Franse hof. Keizerin Eugénie van Frankrijk liep er weer bij als Marie-Antoinette en de hofdames moesten vanwege hun wijde hoepelrokken toen al (minstens) anderhalve meter afstand houden.

Voordat ik wat over de portretten van Winterhalter ga schrijven, laat ik eerst een paar foto’s zien van ons bezoek aan het Winterhalter Museum in Menzenschwand. In dit boerengat hoog in het Zwarte Woud voel je de magie van het sprookje van de boerenzoon die toegang kreeg tot vrijwel alle Europese vorstenhoven, misschien wel het sterkst.

Winterhalter in menzenschwand
Menzenschwand in het Zwarte Woud
Winterhalter in menzenschwand
Het geboortehuis van Franz Xaver (1805) en Hermann (1808) Winterhalter in Menzenschwand
Winterhalter in menzenschwand
De sfeer van de Biedermeier is in het Winterhalter Museum in Menzenschwand expliciet aanwezig. Ook de toilet is geheel in stijl en er hangt zelfs werk van Winterhalter. (schuin boven de pot)
Winterhalter in menzenschwand
Originele schilderijen van Franz Xaver Winterhalter bevinden zich voornamelijk in de koninklijke collecties in Europa. De meeste portretten zijn te bewonderen als lithografie want zijn werk werd halverwege de negentiende eeuw veel gereproduceerd.
Winterhalter in menzenschwand
Een van de weinige schilderijen in het Winterhalter Museum, een ingetogen meisjesportret uit de Biedermeierzeit dat het museum enkele jaren geleden op een veiling wist te bemachtigen
Winterhalter in menzenschwand
Michaela sloot haar bezoek af met een Winterhalter Torte, met een chocolade medaillon van de gebroeders en een passend Sisi-servet

Winterhalter Museum [ winterhalter-menzenschwand.de ]

mooie plaatjes voor aan de muur

Vijf arcadische landschappen (ca. 1780-1790) van Jurriaen Andriessen

In de de geschiedenis van de Nederlandse schilderkunst gaapte er in de twintigste eeuw een gat van bijna tweehonderd jaar. Tussen 1675 (het sterfjaar van Vermeer) en 1870 (het jaar dat de schilders van de Haagse School doorbraken) zijn er maar weinig Nederlandse schilders die in de belangstelling staan. In deze eeuw is dit gelukkig aan het veranderen.

Zo waren er in het afgelopen decennium tentoonstellingen te zien over de Nederlandse romantiek (Een romantische kijk – De collectie Jef Rademakers in het Gemeentemuseum Den Haag, 2011), de achttiende eeuw (Uit de plooi – de achttiende eeuw in beweging in het Valkhof Museum Nijmegen, 2013), de gebroeders Kruseman (Kruseman. Kunstbroeders uit de romantiek in Museum Jan Cunen in Oss, 2015), Godfried Schalken (Schalcken – Kunstenaar van het verleiden in het Dordrechts Museum, 2016) en Gerard de Lairesse (Eindelijk! De Lairrese in Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 2016).

Een van de verklaringen voor dit hiaat in de Nederlandse schilderkunst tussen het einde van de zeventiende en het einde van de negentiende eeuw, ligt in de typische Nederlandse voorkeur voor het realisme. In de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw waarderen we vooral het realisme. En de schilders van de Haagse School waren de erfgenamen van dit realisme. Alles wat neigt naar idealisering en romantisering van de werkelijkheid, heeft in Nederland nooit zo goed gelegen. Het classicisme dat na 1675 in de mode kwam, was voor de Nederland te gepolijst en te Frans. Kortom on-Nederlands.

Toch is deze verklaring ook niet helemaal bevredigend. De geïdealiseerde wintertaferelen van Andreas Schelfhout met koek-en-zopie zijn door en door Hollands. En de landschappen van Albert Cuyp uit de Hollandse 17e eeuw zijn door en door Italiaans. En bovendien sterk geïdealiseerd.Het geïdealiseerde landschap staat haaks op het realistische Hollandse landschap, dat sinds het Ponteveer (1622) van Esaias van de Velde een uniek fenomeen is in de schilderkunst. En juist dat realisme heeft in Nederland altijd de voorkeur gehad. Daarom waren de plein air schilders van de School van Barbizon ook een voorbeeld voor Vincent van Gogh . Niet die van de romantische school, zoals Andreas Schelfhout. Die maakte mooie plaatjes en liet niet zien hoe de werkelijkheid er eigenlijk uitziet.

Mooie plaatjes maken kon men in de achttiende eeuw goed. Dat er zo veel vraag naar mooie plaatjes was, heeft alles te maken met de rijke opdrachtgevers die hun paleizen en fraaie woonhuizen decoreerden met arcadische landschappen. Landschapsschilderijen evolueerden in het galante tijdperk tot zogenaamde behangsels. Eigenlijk degradeerde de landschapsschilderkunst tot behang en de landschapsschilder werd decoratieschilder. Geen kunst met een grote K meer dus.

Andriessen behangsels
de opstelling in het Rijksmuseum Twenthe

In 2017 kocht de Vereniging Rembrandt vijf arcadische landschappen aan van Jurriaen Andriessen (1742-1819). Deze bevinden zich nu in het Rijksmuseum Twenthe waar ze zijn ondergebracht in een kabinet. Het is jammer dat de opstelling niet optimaal is. In de kleine ruimte staan een paar vitrines die het vrije zicht op de behangsels belemmeren.

Andriessen behangsels
Twee arcadische landschappen

Liever had ik gezien dat het museum de ruimte zo had ingericht, dat je je in een herenhuis uit de achttiende eeuw waant met vrij zicht op het werk van Andriessen. De beroemde cyclus The Progress of Love van Fragonard in The Fragonard Room in de Frick Collection in New York hebben wel de opstelling gekregen die ze verdienen. Waarom niet die van Jurriaen Andriessen, die wat mij betreft een hoogtepunt vormen van de behangsels in de Nederlandse schilderkunst van de achttiende eeuw.

Andriessen behangsels
Twee arcadische landschappen

Er zijn slechts enkele interieurs met ensembles van Jurriaen Andriessen overgebleven. In Museum Van Loon worden doeken tentoongesteld die oorspronkelijk uit Kasteel Drakensteyn komen. In de tuinkamer van Het Grachtenhuis is een ensemble te zien dat Andriessen in 1776 vervaardigde in opdracht van Gillis Alewijn.

Vijf arcadische landschappen [ verenigingrembrandt.nl ]

Vedute di Roma [ 5 ]

Charles Louis Clerisseau (1721-1820)

Lang voordat de eerste ansichtkaart verscheen, ergens in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, bestonden er al prentjes voor toeristen. In Italië, het land waar het toerisme ontstaan is, konden kunstschilders vaak goed verdienen met het produceren van vedute, meestal stadsgezichten, maar soms ook landelijke taferelen. De eerste toeristen waren vaak rijke Engelsen die halverwege de achttiende eeuw hun Grand Tour door Italië maakten.

Canaletto (1697-1768) was misschien de beroemdste veduteschilder uit de achttiende eeuw. Een minder bekende veduteschilder uit de achttiende eeuw is Giovanni Paolo Pannini (1691-1765). En de bekendste vervaardiger van de ansichtkaart avant la lettre is Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). Zijn etsen konden in oplagen verspreid worden en vonden zo ook hun weg naar Engeland, waar de Engelse toeristen bij thuiskomst van hun Grand Tour deze vedute lieten zien, als illustratie bij hun reisverhalen.

Terwijl Canaletto topografisch verantwoorde schilderijen produceerde, namen Pannini en Piranesi het niet zo nauw met de werkelijkheid. Daarom is het woord veduta (een topografisch betrouwbaar stadsgezicht of landschap) bij hen vaak niet van toepassing. Ze gebruikten daarom het woord capriccio. Deze onderscheidt zich van de veduta doordat het een fantasiestuk is. Een schilder van een capriccio kan helemaal los gaan in zijn fantasie, maar baseert zich wel op bestaande antieke bouwwerken. Hij kan de triomfboog van Septimus Sevrus groter maken of combineren met andere ruïnes die niet op het Forum Romanum staan.

Het capriccio bestond al in de zestiende en zeventiende eeuw. Vorig jaar liet ik werk zien van Marco Ricci (1676-1730) die aan het begin van de achttiende eeuw werkzaam was. Hij schilderde zijn capricci met gouache.

clerisseau
Charles Louis Clerisseau and the genesis of Neoclassicism

Afgelopen week ontdekte ik het werk van Charles Louis Clerisseau (1721-1820). Deze architect en schilder maakte voor Catharina II van Rusland een serie capricci die zich nu in het Hermitage bevinden. Evenals Ricci werkte Clerisseau graag met gouache. Omdat dekverf alleen het oppervlaktelicht weerkaatst, ziet het werk er direct en fris uit.

Vedute di Roma [ 1 ] | Vedute di Roma [ 2 ] | Vedute di Roma [ 3 ] | Vedute di Roma [ 4 ]

Wiertz, Wauters en Wappers

gekocht bij de kringloopwinkel: De schilderkunst der Lage Landen (2007)

de schilderkunst der lage landen 3Soms heb je in de kringloopwinkel met boeken en platen geluk en vind je tussen alle bagger uiteindelijk toch het goud waarnaar je op zoek was. Het overkwam mij afgelopen weekend. Voor vijftien Euro kon ik de drie spiksplinternieuwe delen De schilderkunst der Lage Landen buit maken. Bij bol.com of boekwinkeltjes.nl betaal je meer dan honderd Euro hiervoor. Hoewel ik al jarenlang een “boekenquotum” in huis na te streven, komen er op deze manier toch weer meer nieuwe boeken bij dan ik voorzien had. Uiteraard ben ik blij met mijn nieuwste aanwinst. Ik ben begonnen in deel drie, vanwege mijn voorliefde voor de negentiende eeuw.

overzicht
Een bescheiden overzicht van ruim 80 Nederlandse (blauw) en Belgische (rood) schilders geboren tussen 1768 en 1846, ingedeeld in 15 categorieën [klik op afbeelding voor PDF]

De meeste Nederlandse schilders van de negentiende eeuw waren mij bekend maar verrassend genoeg kwam ik een aantal Belgische schilders tegen waar ik nog nooit van gehoord had: de landschapsschilders Théodore Fourmois (1814-1871), Francois Lamorinière (1828-1911) en Adriaan Joseph Heymans (1839-1921) bijvoorbeeld. Of de veduteschilder François Bossuet (1798-1889). En ook van de grote historieschilders Louis Gallait (1810-1887), Hendrik Leys (1815-1869), Gustaaf Wappers (1803-1874) en Antoine Wiertz (1806-1865) bleek ik veel werk niet te kennen. Niet alleen een naslagwerk erbij maar ook weer veel nieuwe kennis over de Belgische schilderkunst in de negentiende eeuw.