Categorie archief: taal en poëzie

een misselijke vent

Gelezen: a soul not dead but dying (2011) van Kelly Hamren
In The superfluous man in 19th century Russian literature

Grigori Alexandrvitsj Petsjorin, de hoofdpersoon in De held van onze tijd is een misselijke vent. Hij is weliswaar bijzonder intelligent, ziet er goed uit en kan heel innemend zijn maar bezit desalniettemin een aantal bijzonder nare karaktereigenschappen: hij is egoïstisch, trots, minacht anderen, is niet in staat tot vriendschap, wil altijd bovenop liggen, is jaloers en wraakzuchtig en geniet ervan als hij anderen kan laten lijden.

In het voorwoord bij Petsjorins dagboekaantekeningen richt de fictieve schrijver zich tot de lezer. “Wat een boze ironie zult u zeggen,” schrijft hij over zijn keuze om Petsjorin de held van onze tijd te noemen. Hij antwoordt daarop “ik weet het niet”. De schrijver heeft namelijk ook bewondering voor Petsjorin: “lezing van deze aantekeningen overtuigde me van de oprechtheid van de auteur, doordat hij zijn eigen zwakheden en gebreken zo meedogenloos uit de doeken doet”, schrijft hij in hetzelfde voorwoord.

Lermontov 1964De tegenstrijdigheid in het karakter van Petsjorin, zijn genadeloze zelfreflectie aan de ene kant en aan de andere kant zijn gemene streken, maken van hem een anti-held. In de literatuur rond 1840, toen De held van onze tijd verscheen, was dit een betrekkelijk nieuw fenomeen. Lord Byron had tussen 1812 en 1818 met Childe Harold’s Pilgrimage de aanzet gegeven. Na zijn dood in 1823 werd Byron eindeloos nagevolgd. In de Russische literatuur zou Jenevgin Onegin de eerste Byroniaanse held worden. Petsjorin werd de tweede en Lermontov noemde hem expliciet de held van onze tijd.

Lermontov koppelde zijn hoofdpersoon overigens bewust aan Jevgeni Onegin. Poesjkin leidde de naam Onegin af van de Onega, een rivier in het Noorden van Rusland en Lermontov deed hetzelfde: Petsjorin is afgeleid van de Petsjora, eveneens een rivier in het Noorden van Rusland. Onegin en Petsjorin waren beiden gemodelleerd naar de byroniaanse held, maar zouden zelf ook weer een bepaald type gaan vertegenwoordigen in de Russische literatuur van de negentiende eeuw. Dit type zou bekend worden onder de naam лишний человек (superfluous man) en tot een hele reeks romanpersonages leiden: Oblomov bij Gontsjarov, Bazarov in vaders en zonen van Toergenjev en Stavrogin in Boze geesten van Dostojevski zijn het meest bekend geworden.

lermontov 1939
Russische postzegels uit 1939
t.g.v. de 125e geboortedag van Lermontov

The superfluous man is een veel gekozen onderwerp bij doctoraalscripties van studenten Russische literatuur en slavistiek. Een psychoanalyse van Petsjorin blijft meestal niet achterwege. Na De held van onze tijd las ik het hoofdstuk A Soul not Dead but Dying over Petsjorin in The etrenal stranger – In The superfluous man in 19th century Russian literature (2011) van Kelly Hamren.

Hoe komt het dat Petsjorin ons 180 jaar later nog zo weet aan te spreken? Lermontov heeft blijkbaar een aantal eigenschappen waargenomen in de mensen die hij in zijn eigen tijd om zich heen zag, die hij in Petsjorin geconcentreerd heeft. In het voorwoord schrijft Lermontov: “Hij (de fictieve schrijver) heeft gewoon voor zijn plezier geprobeerd de huidige mens te tekenen zoals hij hem keer op keer heeft leren kennen – tot zijn en u verdriet.” Peter Zeeman besluit zijn bespreking in De Groene Amsterdammer in 1994 met de constatering dat velen in de twintigste eeuw aan het signalement van Petsjorin beantwoorden en dat ook hij er zelf een paar kent. De anti-held Petsjorin maakt zijn titel held van onze tijd na 180 jaar nog steeds waar. Wat mij betreft, is dat wél boze ironie.

lermontov 1941
Russische postzegels uit 1941
t.g.v. de 100e sterfdag van Lermontov

Zegt het karakter van Petsjorin nu iets over de mens in het algemeen of specifiek over het karakter van de moderne mens, die zich in de eerste helft van de negentiende eeuw begon uit te tekenen? Lermontov presenteert Petsjorin als een figuur die gekweld wordt door een bewustzijn waarmee hij genadeloos over zichzelf en anderen oordeelt. Bovendien lijdt hij onder de ambiguïteit van het menselijke bestaan, een typische aandoening van de moderne mens, die in de Romantiek pijnlijk zichtbaar begin te worden.

Dit nieuwe maar pijnlijke zelfbewustzijn was het gevolg van een verschuiving van het christelijke naar het natuurwetenschappelijke mens- en wereldbeeld. Deze paradigma shift was weer een gevolg van het humanisme en de Verlichting. Lermontov laat Petsjorin in zijn dagboek verwijzen naar een versregel uit Evgeni Onegin: “het kille vorsen van de rede en het droeve weten van het hart”.

lermontov 1957
Russische postzegel uit 1957
Portret van Lermontov met rechts de Darjalkloof

De (fictieve?) schrijver noemt Petsjorin niet zonder bewondering De held van onze tijd. Ook al is Petsjorin in het dagelijkse leven een misselijke vent (en op het metafysische vlak zelfs een “rottende ziel”) blijkbaar is hij wel in staat bewondering op te roepen. Bewondering voor wat precies? Wat zouden we in Petsjorin kunnen bewonderen? De fictieve schrijver prijst zijn genadeloze zelfkritiek en lijkt dat gelijk te stellen aan eerlijkheid.

Petsjorin zou dan een zeer tegenstrijdige figuur worden. Enerzijds bezit hij in extreme mate een hele reeks negatieve eigenschappen zoals zelfzucht, wraakzucht, machtswellust en sadisme. Anderzijds is hij in staat tot genadeloze zelfkritiek en is hij de laatste om te ontkennen dat hij al die nare karaktereigenschappen in huis heeft. Dat geeft hem een schijn van eerlijkheid. En is dat laatste niet het heldhaftige van Petsjorin? Het feit dat hij niet wegloopt voor de waarheid over zichzelf?

Hoe rusteloos zijn ziel ook is, in de Kaukasus lijkt Petsjorin zich thuis te voelen, niet als mens maar eerder als een roofdier in zijn territorium. In een van zijn dagboekaantekeningen schrijft hij: “Ik doe niets liever dan mijn macht opleggen aan mijn omgeving. Machtsdrift wordt nooit dieper, grootser bevredigd dan wanneer je gevoelens van liefde, toewijding en angst inboezemt. Trots wordt niet zoeter gestreeld dan wanneer andermans vreugde en pijn afhankelijk zijn van jouw willekeur.”

lermontov 1964
Russische postzegels uit 1964
t.g.v. de 150e geboortedag van Lermontov

Petsjorin zit graag op de stoel van de dictator, van de romeinse keizer die met zijn duim macht heeft over leven en dood van anderen. Een dergelijke schaamteloze bekentenis van machtswellust is in de Russisch-orthodoxe traditie het signatuur van de duivel. In het christelijke mens- en wereldbeeld heeft Lucifer in zijn hoogmoed zich boven God willen verheffen en daardoor was hij ten val gekomen. Door de zondeval had hij ook de mens in zijn val meegesleurd. De mens is tot vallen gedoemd maar kan toch gered worden. Het is een redding die hij zelf niet in de hand heeft en die alleen mogelijk is door oprecht berouw.

Wanneer de mens tot ware kennis over zichzelf komt, ontmoet hij ook Zijn Schepper. Dat is de geestelijke logica van het christelijke geloof en de Russisch-orthodoxe Traditie. In oprecht berouw over zijn zonde tegenover God, heeft het kwaad geen vat op de mens. Maar door hoogmoedige gedachten trekt hij het kwaad juist aan. Om zo te spreken “nodigt de trots het kwaad in het hart uit”. Daarom is de nederigheid de enige juiste houding die redding mogelijk maakt.

lermontov 2014
Russische postzegel uit 2014
t.g.v. de 200e geboortedag van Lermontov met rechts zijn schilderij van de kruisberg (Kazbek)

Als Rus was Lermontov absoluut bekend met de christelijke visie op het kwaad. Maar in zijn voorwoord laat hij daar toch niets van merken. Hij schrijft: “Laat het genoeg zijn dat de ziekte is geconstateerd, Joost mag weten wat er tegen kan worden gedaan.” De diepgelovige Dostojewski zou dit nooit geschreven kunnen hebben, ook al was hij in de diagnose over de geestelijke ziekte van zijn tijd, niet minder duidelijk dan Lermontov.

een boek om in te wonen

De esthetische Revolutie (2015) van Arnold Heumakers
Hoe Verlichting en Romantiek de kunst uitvonden

De esthetische revolutieSommige boeken lees ik niet alleen, in sommige boeken kan ik wonen. Anders dan in mijn fysieke woning blijken deze boeken steeds weer “kamers” te hebben die ik niet goed kende. Maar vooral ook “vensters” met nieuwe uitzichten. Een van die boeken is Romantiek een Duitse Affaire van Rüdiger Safranski. Het is nog lang niet uitgewoond, al doen de beduimelde bladzijden en talloze onderstrepingen en aantekeningen in de marge anders vermoeden. Een ander boek waar mijn geest steeds weer zijn intrek in neemt, is De esthetische Revolutie van Arnold Heumakers. Weer een boek dat (voor een groot deel) over de (Duitse) Romantiek gaat.

Dat is natuurlijk geen toeval. Het tijdvak 1760-1830 (van de Zevenjarige Oorlog tot aan de Julirevolutie) is nu eenmaal de periode waarin mijn second life zich afspeelt. Niet omdat ik in die tijd had willen leven, maar omdat toen de grondtrekken van de moderniteit zich begonnen uit te tekenen. Door het geestelijke leven in de periode 1760-1830 kan ik een beter begrip van het heden opbouwen. Want waar moeten we de uitleg bij het heden anders vinden dan in het verleden?

Wanneer ik met één been in het verleden wil gaan staan, zijn er boeken die mij daar bij helpen. Historische biografieën bijvoorbeeld. Maar ik heb een voorkeur voor boeken die omvattend een periode in beeld brengen. Zo zijn Romantiek. Een Duitse Affaire en De esthetische revolutie echt mijn lijfboeken geworden. Safranski en Heumakers hebben beiden het talent om een enorme intellectuele reikwijdte te combineren met helder, maar ook mooi taalgebruik. Er zijn uiteraard ook grote verschillen. Zo schreef Safranski zijn boek over de romantiek voor een breed publiek, terwijl Heumakers’ boek een proefschrift is, zij het dan een atypisch proefschrift omdat het niet academisch geschreven is en qua omvang bijzonder ambitieus is.

Heumakers begint met het debat over esthetica in deel I (Op weg naar esthetische autonomie) aan het einde van de zeventiende eeuw in Frankrijk, de zogenaamde Querelle des Anciens et des Modernes (Perrault, Fontenelle, Boileau) en via het debat over de kunsten in Engeland (Shaftesbury, Addison, Young) en bij de Franse Philosophes (Voltaire, Rousseau, Diderot) in de eerste helft van de achttiende eeuw, belandt hij tenslotte in Duitsland rond 1760 (Lessing, Hamann, Kant). Daar wordt het moderne kunstbegrip geboren, waarover het in De esthetische revolutie voornamelijk gaat.

Anton Reiser 1786In deel II (De uitvinding van de autonomie van de kunst) is er veel aandacht voor Karl Philipp Moritz (1756-1793) die rond 1790 de autonomie van het kunstwerk naar voren plaatst. Een prachtige passage (Het leven esthetiseren blz. 142) gaat over Moritz’ roman Anton Reiser, de eerste psychologische roman in Duitsland, die tussen 1785 en 1790 in vier delen verscheen. Heumakers verwijst hier naar een ervaring die Anton Reiser heeft op een kerkhof. Hij kijkt eerst in de afgrondelijkheid van het bestaan (‘het enge, benauwde graf’) om kort daarop een doorbraak te beleven en zich ‘aan de vernietiging te ontworstelen‘. Op dezelfde intieme wijze als Safranski analyseert Heumakers deze passage: “Wat gebeurt hier precies?” en komt tot de voorzichtige conclusie (“je zou kunnen zeggen”) dat het leven zelf geësthetiseerd wordt, diepte- en hoogtepunt samen.

Zo komt Moritz met zijn romanfiguur Anton Reiser aan bij het wezen van het kunstwerk: “het esthetische beeld dat zich als het ware van het leven losmaakt om in het vervolg op afroep beschikbaar te zijn als bron van genot”. Heumakers verstaat net als Safranski de kunst om scherp te analyseren zonder daarbij kil te worden. Integendeel, hun analyses laten de innerlijke gloed in het hart juist verder opgloeien in plaats van dat louter het verstand bevredigd wordt. Laat deze “hemelvaart van de geest” nu precies het verlangen zijn dat in de (Duitse) romantiek zo krachtig tot uitdrukking komt.

Metafysische navelstreng [ W&V ]

historiezucht

gisteren gekocht: Historiezucht (2013) van Marita Mathijsen
De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw

HistoriezuchtSommige boeken zijn mij op het lijf geschreven. En soms begint dat al bij de titel. Bij het doorbladeren van Historiezucht voelde ik mij helemaal thuiskomen. Marita Mathijsen kent de verslaving aan de negentiende eeuw. (Je bent gelukkig nooit de enige die hier mee besmet is.) In haar aangename en speelse stijl spreekt ze over een ‘epidemie’ om de negentiende eeuwse obsessie voor geschiedenis te beschrijven. Deze ‘epidemie’ brak los aan het begin van de negentiende eeuw en zou leiden tot de democratisering van het verleden. Voor 1800 was geschiedenis het domein van de kerk en adel geweest en van vermogende liefhebbers, daarna werd geschiedenis van ons allemaal.

De natiestaat ontdekte het verleden, het eigen verleden in het bijzonder, als een belangrijk middel om het volk nationaal bewustzijn bij te brengen en op te voeden tot burgerschap. Vaderlandse geschiedenis is een product van het nationalisme in de negentiende eeuw. Daarvoor werd er neergekeken op het verleden, als iets dat oud en afgedankt was. Op de stenen van ruïnes liepen de ploegen stuk. De boer wierp die oude rommel aan de kant en ploegde voort. Totdat er archeologen op zijn akker kwamen die hem erop wezen dat er vroeger een oud kasteel op zijn land had gestaan. Marita Mathijsen vertelt er in de inleiding smakelijk over. Wanneer de boer zich bewust wordt van wat die oude rotzooi op zijn land vertegenwoordigt, namelijk nationaal erfgoed, slaat zijn afkeer voor afgedankte rommel om in trots. “Die stenen benne nog van het kasteel van de heren!”

In eeuwige verstrengeling
Op de omslag van Historiezucht staat het schilderij Les ombres de Francesca da Rimini et de Paolo Malatesta apparaissent à Dante et à Virgile van Ary Scheffer uit 1835. Het is een illustratie bij de Goddelijke Komedie van Dante. In de Divina Commedia komen Dante en Vergilius (rechts afgebeeld) in de tweede kring van de hel, waar ze onder anderen Paolo en Francesca tegenkomen. De zielen van beide verdoemden worden voortgedreven door de stormachtige wind, die als metafoor dient voor de wispelturige gevoelens van de twee overspeligen. Ze worden voor eeuwig voortgejaagd in hun verstrengeling. De keuze voor deze afbeelding op de omslag heeft een dubbele boodschap. Het schilderij behoort tot de historische schilderkunst en deze illustreert de obsessie van de negentiende eeuw met het verleden. Daarnaast drukt de eeuwige verstrengeling van de twee lichamen ook de innige verstrengeling uit van de actualiteit met het verleden.

Ary Scheffer 1835
Ary Scheffer Paolo en Francesca (1835)
De eeuwige verstrengeling van de twee overspeligen is een metafoor van de innige verstrengeling van de actualiteit met het verleden. Terwijl het dier trouw is aan het heden, gaat de mens steeds vreemd met zijn verleden.
Historiezucht kan de lezer doen duizelen, zoveel feitjes en weetjes worden met elkaar in verband gebracht. Nooit is deze informatiedichtheid echter een bezwaar. Kundig en vol humor neemt Mathijsen de lezer bij de hand; het is haar grote verdienste dat dit lijvige boek goed leesbaar blijft. Persoonlijke anekdotes uit Mathijsens jeugd en menselijke portretten wisselen de cultuurhistorische beschrijvingen af. Zo ontmoeten we bijvoorbeeld dichter Jacob van Dijk die in 1789 het eerste literatuuroverzicht schreef voor het Nederlandse taalgebied. Door zijn halsstarrige weigering wijzigingen door te voeren, verwerd hij tot een voetnoot in de literatuurgeschiedenis.
 
Bron: nexus-instituut.nl

Historiezucht [ vantilt.nl ]

tijdcapsule

200 jaar terug in de tijd met 1817 now

@pastnow_ is een twitteraccount van een romanticus uit Engeland die via Twitter dagelijks bericht over het nieuws van precies 200 jaar geleden. De focus ligt op Engelse dichters en schrijvers en passeren Mary Shelley, Lord Byron, John Keats en William Blake en William Wordsworth bijna dagelijks. (Jane Austen stierf in 1816 dus over haar geen berichten meer op 1817 now). De berichten zijn meestal voorzien van een schilderij, tekening of gravure uit 1817. Een aardige tijdcapsule voor wie niet vies is van de Engelse romantiek.

Blake en Goethe
William Blake in 1807 (door Thomas Phillips) en Goethe in 1828 (door Karl Joseph Stieler). Het romantische genie werd bij voorkeur afgebeeld als een mysticus die een privéverbinding heeft met het Allerhoogste. Blake werd 60 in 1817. Goethe 68.

twitter.com/universalpast

De poëzie van Groningen

gisteren een stadswandeling door Groningen gemaakt

stadswandelingDe historische binnenstad van Groningen is bekend om haar hofjes. Het zijn de spreekwoordelijke oases van groen in de jungle van blik en asfalt. Het meest opvallend troffen we dat aan in het St.Geertruids- of Pepergasthuis. Het werkt als een soort tijdmachine: ben je eenmaal onder het poortje door dan beland je in het verleden. Kleine huisjes rond een plantsoen met Buxushagen. Alles is van steen en hout. Blik en plastic tref je hier niet aan. Schreeuwerige kleuren ook niet. De beslotenheid geeft aangename bescherming. Even weg uit het jachtige stadsleven. “Je verlaat het hofje aan de achterzijde via het trapje naar beneden.” We doen braaf wat de gids schrijft en worden als we de deur onderaan de trap opendoen weer uitgespuwd op straat in de 21e eeuw terwijl de auto’s in twee richtingen voorbijvliegen. Zou het contrast vroeger ook zo groot geweest zijn?

in het hofje van het St.Geertruids- of Pepergasthuis

Groningen kent behalve de hofjes meer plekken waar het lijkt alsof de tijd hier stil heeft gestaan: aan de Noord-Oostzijde van de Martinikerk en aan de Westzijde van de Der Aa-kerk sta je plotseling in een dorpse omgeving. Stad en dorp komen er even bij elkaar.

stadswandeling Groningen
de stadswandeling door de compacte binnenstad van Groningen die wij zondag maakten.

Modernisme en postmodernisme is er in de Groningse binnenstad ook te vinden. Het beroemdste postmoderne gebouw is natuurlijk het Groninger Museum in het verbindingskanaal tegenover het station. In 1994 zette dit opvallende gebouw Groningen internationaal op de kaart. Het Groninger Museum is een postmodern statement, een opzettelijke schreeuw. Er zijn ook postmoderne gebouwen in Groningen te vinden die zich hebben aangepast aan de historische omgeving, zoals het Waagstraatcomplex rondom de Waag. Ik vind dit zeer geslaagde postmoderne architectuur omdat deze vloeiend overgaat in de historische omgeving zonder zelf historiserend te worden.

Waagstraat Groningen
Het Waagstraatcomplex is een goed voorbeeld van postmoderne architectuur die vloeiend overgaat in de historische omgeving zonder zelf historiserend te worden.

De Groningse dichter Jean Pierre Rawie schreef in 1994 ter gelegenheid van de nieuwbouw in de Waagstraat een mooi gedicht dat nu op een gevelsteen voor het winkelende publiek te lezen is.

De eeuwig wisselende hemel welfde
zich eeuwenlang boven dezelfde grond
waar altijd anders en altijd hetzelfde
de stad zichzelf herkende en hervond;
 
van wat hier door de jaren is verrezen
is veel weer door de jaren neergehaald,
maar altijd werd door deze plek het wezen
van Gronings stad en ommeland bepaald,
 
dat, steeds als men het nieuwe met het oude
opnieuw behoedzaam in de waagschaal legt,
voor volgende geslachten blijft behouden,
wanneer ook deze muren zijn geslecht.
Rawie Waagstraat
gedicht van Jean Pierre Rawie op de gevel

waar is Weyerman gebleven?

De leeslijst 222 werken uit de Nederlandse literatuur
onder redactie van Nina Geerdink, Jos Joosten, Johan Oosterman

leeslijstEen week geleden schreef ik over het Boegenweekgeschenk Gute Nacht Freunde – Duitsland in 25 boeken. Het boekwerkje presenteert de persoonlijke keuze van Christoph Buchwald van Uitgeverij Cossee. Het belangrijkste criterium van Buchwald is het leesplezier. Zo heeft ook de redactie van De Leeslijst – 222 werken uit de Nederlandse literatuur gedacht bij het samenstellen van hun selectie. Geen canon, maar een wegwijzer door de Nederlandse en Vlaamse letterkunde van alle eeuwen waarbij het leesplezier voorop staat.

Net als bij Gute Nacht Freunde kwam bij mij de boekenlijst van de middelbare school weer in de herinnering, van Carel ende Elegast tot Jan Wolkers. Je wilde eigenlijk alleen boeken van na 1960 lezen, maar was verplicht ook boeken uit het verleden te lezen, bijvoorbeeld de achttiende eeuw. Een goede docent Nederlands kan het sentimentalisme van Rhijnvis Feith of de brievenromans van de dames Wolff en Deken sexy maken. Maar er zullen weinig docenten Nederlands zijn, zeker onder de huidige generatie, die affiniteit hebben met de literatuur van de achttiende eeuw en in staat zijn het stof af te blazen van “oude” literatuur. De redactie van De leeslijst heeft gelukkig nog altijd 23 titels geselecteerd uit de “vergeten” achttiende eeuw.

De leeslijst werd onlangs besproken op de website van De Stichting Jacob Campo Weyerman. Omdat de redactieleden Nina Geerdink, Jos Joosten en Johan Oosterman verbonden zijn aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, wordt het een boek “van Nijmeegse makelij” genoemd. De Nijmeegse universiteit was ooit één van de twee of drie universiteiten in de wereld waar je je kon specialiseren in de Nederlandse letterkunde van de achttiende eeuw. Dat was vooral te danken aan de Nijmeegse hoogleraar P.J. Buijnsters. Als hij in de redactie had gezeten, was de achttiende eeuw nog presenter geweest in De leeslijst. En waarschijnlijk had hij ook heel andere keuzes gemaakt. De redactie heeft deels de officiële canon van de achttiende eeuw gevolgd (Poot, Van Effen, Van Alphen, Wolff en Deken, Feith, Bellamy), maar heeft ook minder bekende schrijvers geselecteerd. (Arzases, Huydecoper, Rotgans, Schasz). Dat men Jacob Campo Weyerman heeft overgeslagen, zal niet alleen de Jacob Campo Weyerman Stichting een doorn in het oog zijn.

Weyerman
Jacob Campo Weyerman (1677-1747)
gravure van Jacob Houbraken
Volgens de Nijmeegse hoogleraar Jos Joosten, een van de samenstellers, is het kinderachtig om op het ontbreken van bepaalde auteurs en werken (of op de misplaatste aanwezigheid van anderen) te wijzen, maar dan miskent hij toch de pretenties die De Leeslijst ondanks alle kokette ontkenningen heeft. Dan miskent hij ook de rol van de kritische lezer die zich altijd een oordeel aanmatigt. Margareta van der Werken, Jan Pieter van Male, Jan de Marre, Elisabeth Hoofman wél opnemen en Henrik Smeeks, Jacob Campo Weyerman, Jacob Haafner, Pieter van Woensel niet, dat is het gevolg van wat een moderne voetbaltrainer ‘verkeerde keuzes’ zou noemen.
 
Bron: weyerman.nl

De Leeslijst – 222 werken uit de Nederlandse literatuur [ vantilt.nl ]

onder schrijvers & intellectuelen

zondagmorgen gezien: Boeken: Wim Brands in gesprek met Hans Maarten van den Brink

Wim Brands is een van de beste interviewers van Nederland. Uit de onderstaande transcriptie van zijn gesprek met Hans Maarten van den Brink over zijn nieuwste roman Dijk, blijkt zijn onmiddellijke betrokkenheid. Brands merkt op dat Van den Brink zich zo overtuigend in zijn personages heeft ingeleefd, twee ambtenaren van het Nederlandse ijkwezen en vraagt naar zijn geheim.

HMB: Het is misschien een zeker gebrek aan identiteit.
Maar ik vind identiteit niet zo belangrijk.
Ik vind het mooi om meer mensen te zijn.
WB: Een mooi slot gaat dit worden.
Een gebrek aan identiteit. Denk je dat je dat echt hebt?
HMB: Ja, wie je bent is een constructie, die ook steeds verandert.
En daar is geen absolute maat voor.
En ik ben daar ook wel steeds mee bezig.
En ook in het schrijven mee bezig.
Een vaststaande identiteit lijkt me echt iets verschrikkelijk.
WB: Maar ga je er ook wel eens onder gebukt?
HMB: Onder wat?
WB: Dat je denkt. Waar is mijn identiteit nu? Snap je wat ik bedoel?
HMB: Ja, ik snap wat je bedoelt, maar dat is een soort heimwee om ooit definitief thuis te komen, wat iedereen wel heeft.
Maar je moet beseffen dat het niet kan. Ja mag het wel koesteren.
WB: Daar heb je ook geen last van?
HMB: Van heimwee? Jawel.
WB: Nee, van het idee: Kwam ik nu maar eens thuis.
Net als die mannen. Acht uur ’s morgens ernaartoe, vijf uur weer …
HMB: O nee, zo letterlijk bedoel ik het niet.
Ook in de politiek wordt het nationale karakter, die identiteit, erg belangrijk.
Veel meer dan in het verleden, toen het om andere thema’s ging.
Dat vind ik eng. Je moet erkennen dat identiteit fictie is.
In die zin is er een overeenkomst tussen leven en de literatuur.
WB: Nu is de grappige paradox, misschien niet eens een paradox
Dat je intussen een paar mannen portretteert en schetst.
Die zouden hier zo binnen kunnen komen zonder hun ijkspullen.
Snap je wat ik bedoel?
HMB: Ja.
WB: Dat gaat je dus heel goed af.
HMB: Dank je.
WB: Maar dat is geen antwoord he. Hoe slaag je daar zo goed in?
HMB: Ja, door daar niet te veel een stempel op te zetten van wat ik zelf vind of wat ik zelf doe. Maar door te bedenken: Hoe zou het voor hen zijn? En dat kan ik me, denk ik, heel goed voorstellen. Ik kan me heel goed voorstellen dat ik zo iemand ben.
WB: Ja?
HMB: Ja
WB: Meen je dat oprecht?
HMB: Dat meen ik oprecht.
VPRO Boeken
website van VPRO Boeken
Wie je bent is een constructie, die ook steeds verandert. En daar is geen absolute maat voor.

Hans Maarten van den Brink

Je kunt merken dat Wim Brands een dichter is en geen filosoof, dat hij meer aangetrokken en geleid wordt door mysteries en paradoxen dan door intellectuele analyses. Vanuit deze houding ondervraagt hij de gemeenplaatsen in de wereld van schrijvers en intellectuelen. In het gesprek met Hans Maarten van den Brink komt Brands op het puntje van zijn stoel te zitten als zijn gast begint over zijn “zekere gebrek aan identiteit”.

Onder schrijvers en intellectuelen bestaat er een soort stilzwijgende afspraak dat identiteit per definitie een constructie is en dat geen vaste (lees: ware) identiteit bestaat. Overigens geldt dit niet alleen voor het begrip “identiteit”. Ook waarheid, God en ziel lijken door intellectuele beschouwing uitgerookt uit de menselijke geest. Het zouden constructies zijn. Gevaarlijke constructies zelfs, zeker als ze gepolitiseerd worden.

Van den Brink zegt: “Ook in de politiek wordt het nationale karakter, die identiteit, erg belangrijk. Dat vind ik eng. Je moet erkennen dat identiteit fictie is.”

Daar heeft hij natuurlijk voor een deel gelijk in. Maar als je van identiteit een soort no go area maakt, die je alleen mag betreden met de overtuiging dat identiteit per definitie fictie is, dan sta je niet meer open voor het geheim van de identiteit. Gelukkig weet Wim Brands uit te nodigen tot dichterlijke onbevangenheid en bevraagt hij intellectuele dogma’s zoals “identiteit is een constructie”.

Op een koude ochtend in 1961 beginnen twee jongens hun werkzame leven in een kantoor aan een slordige gracht in Amsterdam. Meer dan veertig jaar later moet een van beiden afscheid nemen. Terwijl alles om hem heen veranderd is, lijkt Karl Dijk al die tijd dezelfde te zijn gebleven. Maar juist dat maakt hem voor zijn collega zo raadselachtig. Wat verklaart bijvoorbeeld dat Dijk op zijn eigen afscheidsreceptie niet verschijnt? Is meegaandheid tegenover je superieuren en je collega’s beter dan het vasthouden aan principes? En wat blijft er van een leven lang toegewijde arbeid uiteindelijk over?
 
Dijk is een lyrische evocatie van de verloren kleine middenstand. Een verhaal over ambtenarij, kaasgeur en zeelucht. De macht van de markt en de trilling van atomen. Over de standaardkilo van platina en iridium die voor de eeuwigheid bewaard wordt in een kluis nabij Parijs. En over herinneringen die net zo vaak van vorm veranderen als de wolken boven een Noord-Hollandse polder.
 
Bron: atlascontact.nl

Boeken [ vpro.nl ]