Goethe en de islam [ 2 ]

Was Goethe a muslim? (1995) door Shaykh ‘Abdalqadir Al-Murabit
gedichten uit West-östlicher Divan 1819

[vervolg van deel 1]
Twintig jaar geleden verscheen onder de titel Was Goethe a Muslim? een artikel van de soefi Shaykh ‘Abdalqadir Al-Murabit. In datzelfde jaar werd Goethe door de plaatselijke moslimgemeenschap van Weimar aangenomen als moslim. Wat is er aan de hand? In dit stuk probeer ik met gedichten uit de West-östlicher Divan aan te tonen dat Goethe weliswaar sympathie toonde voor bepaalde aspecten van de islam, maar dat hij de islam net als elke andere geïnstitutionaliseerde religie afwees.

DiwanGoethe‘s eerste kennismaking met Mohammed was rond zijn 23e aan het begin van de jaren zeventig van de achttiende eeuw. Pas heel veel later in 1814, Goethe is dan bijna 65, keerde hij door een Duitse vertaling van de Diwan van de Perzische dichter Hafez (1320- ca.1390) terug naar de wereld van het Midden-Oosten, die in die tijd de Oriënt genoemd werd. Goethe raakte zo begeistert dat hij in 1815 zelfs besloot Arabisch te leren.

Ook keerde Goethe weer terug naar de Koran en zijn schrijver Mohammed. De gedichten die hij in deze periode schreef, vaak in een poëtische dialoog met Marianne von Willemer, werden gebundeld in de West-östlicher Divan die in 1819 verscheen. Deze dichtbundel is onderverdeeld in twaalf boeken.

West-östlicher Divan
voorblad van de West-östlicher Divan (1819)
in een uitgave van Goethe’s Verzamelde Werken uit 1882 ter gelegenheid van zijn vijftigste sterfdag.

Uit deze gedichten kunnen we veel opmaken uit Goethe’s relatie met de islam. Een gedicht dat voor Shaykh ‘Abdalqadir Al-Murabit een bewijs is dat Goethe in zijn hart een moslim moet zijn geweest, is het volgende:

Ob der Koran von Ewigkeit sei?
Danach frag ich nicht!
Ob der Koran geschaffen sei?
Das weiß ich nicht!
Daß er das Buch der Bücher sei,
Glaub ich aus Mosleminenpflicht.
 
uit: Das Schenkenbuch (Saki Nameh), Westöstlicher Divan, 1819

Goethe lijkt als moslim te spreken als hij het over de “moslimplicht” heeft, die hem gebiedt de Koran het boek der boeken te noemen. Maar wás dat voor Goethe ook zo? Goethe geloofde namelijk in de natuurlijke religie. In deze religie is sprake van het grote wezen dat in de hele natuur aanwezig maar verborgen is. Dit wezen manifesteert zich niet in één specifieke gebeurtenis, in één persoon, laat staan in één geschrift. Daarom wees Goethe de waarheidsclaim van heilige boeken af, dus ook van de Bijbel en de Koran . Deze behoorden voor hem tot de wereldliteratuur, maar waren niet de ultieme goddelijke openbaring. In deze opvatting kan hij hoogstens een zeer vrijzinnige moslim (of christen) genoemd worden, omdat hij de waarheidsclaim van de orthodoxie afwees.

De zogenaamde nieuwetijdse spiritualiteit die zo vaag is dat alles er wel in past, behalve de geïnstitutionaliseerde religie die zij afwijst, lijkt overeen te komen met de zogenaamde “natuurlijke religie” van Goethe.

Voor ons in de 21e eeuw is de omgang van Goethe met religie heel vertrouwd. De nieuwetijdse spiritualiteit die zo vaag is dat alles er wel in past, behalve de geïnstitutionaliseerde religie die zij afwijst, lijkt overeen te komen met de zogenaamde “natuurlijke religie” van Goethe. Safranski schrijft in zijn biografie Goethe – kunstwerk van het leven over Goethe‘s vrijzinnige opvatting over de islam:

Goethe - kunstwerk van het levenVoor Goethe is de islam eigenlijk iets poëtisch. Maar dat wil de islam niet zijn. DE islam wil een moreel regime optrekken, en Mohammed, met zijn spirituele sprookjes eigenlijk een poëet, wil per se profeet zijn. Zo wordt de profeet de vijand van de poëet, omdat hij er zelf een is. In zijn afkeer van poëzie lijkt Mohammed ook uiterst consequent, doordat hij alle sprookjes verbiedt. En hoe zou het ook anders kunnen? Zijn leer mag onder geen beding een sprookje lijken.
 
Bron: Goethe – kunstwerk van het leven, door Rüdiger Safranski, blz. 566

Goethe was dus geen moslim, maar flirtte wel met het soefisme, de mystieke traditie binnen de islam, die vooral schittert door de poëzie. Goethe las niet alleen het werk van de mystieke Perzische dichter Hafez (1320- ca.1390), maar ook gedichten van de Perzische dichters Jalal ad-Din Rumi (1207-1273), Nur ad-Din Abdur Rahman Dschami (1414-1492), Saadi Shirazi (1210-1292) en Farid ad-Din Attar (1145-ca.1221).

In het laatste deel wil ik enkele gedichten uit de West-östlicher Divan naar voren brengen, waaruit Goethe’s voorkeur zou moeten spreken voor de islam en zijn afkeer van het christendom.