als het volk regeert …

gelezen: boek IX van Memoires van over het graf (1848)
van François-René de Chateaubriand

Memoires van over het grafWe horen het niet graag, maar populisme, demagogie en schrikbewind zijn onlosmakelijk verbonden met het ontstaan van onze democratische rechtsstaat. Als ik weer iets nieuws over de Franse Revolutie lees, gaat er meestal een beerput voor mij open. Zo ook tijdens het lezen van het ooggetuigeverslag van François-René de Chateaubriand in Boek IX van Memoires van over het graf.

Hoe konden de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap al bij de aanvang zo vreselijk ontsporen? In Fatale zuiverheid doet Ruth Scurr een poging om Maximillien de Robespierre te begrijpen. De vergelijking met Eichmann dringt zich op: hoe kan een in zeker opzicht onberispelijk heerschap in staat zijn tot zoveel onmenselijkheid? Meer nog dan Georges Danton en Jean-Paul Marat was Robespierre het gezicht van de Terreur. En dus van de Revolutie, zou Simon Schama, eraan toevoegen. Want Schama behoort tot degenen die de Franse Revolutie gelijkstellen aan de Terreur.

Omdat Robespierre onwankelbaar was in zijn principes werd hij l’Incorruptible (de Onomkoopbare) genoemd. Hij was een strakke denker, logisch en consequent. “Deze man is gevaarlijk, want hij gelooft in alles wat hij zegt”, zei Mirabeau ooit over hem. Robespierre onderscheidde zich van andere revolutionairen ook door zijn uiterlijk. Hij bleef trouw aan zijn pruik, rokkostuum en kniebroek waardoor hij eruitzag als een aanhanger van het ancien régime en niet als een typische vrijheidsstrijder. Vergeleken met andere invloedrijke revolutionairen had Robespierre het voorkomen van een dandy. Danton en Marat zagen er eerder uit als straatvechters. Chateaubriand beschrijft ze in “een lange reeks gorgonenkoppen“:

D’après ces préséances de hideur, passait successivement, mêlée aux fantômes des Seize, une série de têtes de gorgones. L’ancien médecin des gardes du corps du comte d’Artois, l’embryon suisse Marat, les pieds nus dans des sabots ou des souliers ferrés, pérorait le premier, en vertu de ses incontestables droits. Nanti de l’office de fou à la cour du peuple, il s’écriait, avec une physionomie plate et ce demi-sourire d’une banalité de politesse que l’ancienne éducation mettait sur toutes les faces : « Peuple, il te faut couper deux cent soixante-dix mille têtes ! » À ce Caligula de carrefour succédait le cordonnier athée, Chaumette.
Bron: fr.wikisource.org

Marat“De meest mismaakte types van deze bende hadden voorrang op het spreekgestoelte. In onze troebelen van destijds hebben gebreken van lichaam en geest absoluut een rol gespeeld; gekwetste eigendunk heeft grote revolutionairen voortgebracht. [...] Hierna passeerde, in rangorde van afschuwelijkheid, en zich mengend onder de fantomen van de Zestien, een lange reeks gorgonenkoppen de revue. De voormalige arts van de lijfwacht van de Comte d’Artois, het Zwitserse embryo Marat, zijn blote voeten gestoken in klompen of met ijzer beslagen schoenen, hield als eerste, op grond van zijn onbetwistbare rechten, een redevoering. In zijn rol van nar aan het hof des volks, schreeuwde hij, met een uitgestreken gezicht en zo’n flauw beleefdheidsglimlachje dat iedereen met een ouderwetse opvoeding destijds op zijn gezicht droeg: “Het volk moet nog 270.000 koppen afhakken!” Na deze achterbuurt-Caligula kwam de atheïstische schoenmaker Chaumette aan de beurt”.

De kop van Georges Danton is eindeloos beschreven. Een paar maanden geleden plaatste ik citaten van Jo van Ammers-Küller, Lamartine en Victor Hugo. In Memoires van over het graf las ik een vierde literaire beschrijving over Dantons beruchte lelijkheid: “De taferelen in het klooster van de Cordeliers, waarvan ik zo’n drie à vier keer getuige ben geweest, werden beheerst en voorgezeten door Danton, een soort Hun gebouwd als een Goot, met zijn platte neus, zijn wijdopen neusgaten, zijn met littekens overdekte gezicht dat het midden hield tussen dat van een politieagent en dat van een geile en wrede aanklager. [...] Danton zei: [...] Natuurlijk zijn al die priesters en edellieden niet schuldig, maar ze moeten dood, omdat ze hier niet horen, de gang van zaken belemmeren en de toekomst in de weg staan.”

Danton, Marat en Robespierre
Danton, Marat en Robespierre in Le Cabaret de la Rue du Paon (illustratie van Émile Bayard uit het boek 1793 van Victor Hugo)

In het begin van de jaren negentig van de achttiende eeuw ontstond een nieuw fenomeen: de politieke partij. De jakobijnen organiseerden zich in verschillende clubs, zoals de Société des droits de l’homme et du citoyen, kortweg de Cordeliers, genoemd naar de gebouwen van de Franciscanen in het Quartier Latin waarin zij bijeenkwamen. Bij de Cordeliers ging het er bijzonder rauw aan toe. Als het volk gaat regeren, wordt de taal van de straat gesproken. Chateaubriand schrijft:

Les orateurs, unis pour détruire, ne s’entendaient ni sur les chefs à choisir, ni sur les moyens à employer ; ils se traitaient de gueux, de filous, de voleurs, de massacreurs, à la cacophonie des sifflets et des hurlements de leurs différents groupes de diables. Les métaphores étaient prises du matériel des meurtres, empruntées des objets les plus sales de tous les genres de voirie et de fumier, ou tirées des lieux consacrés aux prostitutions des hommes et des femmes.
Bron: fr.wikisource.org

“De redenaars, bijeen om te vernietigen, waren het noch eens over de te kiezen leiders, noch over de te gebruiken middelen; onder een kakafonie van fluitconcerten en gebrul van de duivels van hun verschillende groepen aanhangers scholden ze elkaar uit voor schooiers, schandknapen, boeven, dieven, moordenaars. Ze gebruikten metaforen uit het moordenaarsjargon, dat woorden ontleent aan de smerigste objecten afkomstig uit allerlei soorten vuilnisbelten en mestvaalten, en ook uit de oorden waar mannen en vrouwen zich prostitueren. Ze maakten de beelden met hun gebaren zichtbaar; alles werd bij zijn naam genoemd met een honds cynisme, en met veel brallerig, obsceen en godslasterlijk gevloek.”

Ik moet de wijken van het volk in
en mijn oor te luisteren leggen:
zo hoor je nog eens wat.
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.

Gerard Reve

De woorden democratie en populisme hebben beide dezelfde wortel. Demos is het Griekse woord en populus is het Latijnse woord voor volk. Toch heeft het eerste woord meestal een positieve klank en het laatste woord een negatieve klank. Maar als we naar de Franse Revolutie kijken, dan ging de geboorte van de moderne democratie gepaard met gebral en demagogie. Het huidige recht-voor-z’n-raap-populisme steekt daar fatsoenlijk bij af.