en de Prix de Rome voor het historische landschap (vanaf 1817)
Sinds de zestiende eeuw was de reis naar Italiëvoor de meeste kunstenaars een bijna verplicht nummer. Toch gaven niet alle kunstenaars gehoor aan de lokroep van het land van de antieken. Aan het einde van de zestiende eeuw was een levendige handel van prenten op gang gekomen, zodat de kunstenaars ten noorden van de Alpen hun voorbeelden konden bestuderen zonder de moeizame reis te ondernemen. Zo had Rembrandt bijvoorbeeld geen enkele behoefte om de reis naar Italiëte maken. Hij gebruikte zijn omvangrijke collectie prenten en rekwisieten, zoals wij nu het internet gebruiken om een virtuele reis te maken naar een ander land. Ook Delacroix, die bijna 200 jaar later leefde, wilde Italiënooit bezoeken; hij gaf de voorkeur aan Noord-Afrika. Maar de meeste schilders die in de gelegenheid waren om hun Italiëreis te maken, die gingen. Vanaf 1666 was door Lodewijk XIV de Prix de Rome ingesteld, die de reis naar Italiëen Rome in het bijzonder onder jonge kunstenaars stimuleerde.
Prix de Rome
De Prix de Rome vindt zijn fundament bijna 350 jaar geleden in Frankrijk. Vanaf het begin van de zestiende eeuw geldt de klassieke oudheid als bakermat van de Europese kunst. Voor de meeste Noordeuropese kunstenaars ontbreken dan echter de mogelijkheden om het klassieke Rome te bezoeken. Een enkeling durft de (voet-)tocht over de Alpen wel te maken. En komt terug met verhalen, prenten en een enkele keer met een klein schilderij met een klassiek, mythologisch onderwerp of een landschap uit de omgeving van Rome. Koning Lodewijk XIV besluit dat Franse kunstenaars de klassieken met eigen ogen moeten kunnen bekijken en bestuderen. De door hem opgerichte „Académie Royale de Peinture et de Sculpture„ stelt daartoe in 1666 de Prix de Rome in. De prijs is een vorstelijk geldbedrag (stipendium) waarmee de winnaar maar liefst vier jaar in Rome kan werken: aan de „Académie de France„ die dan is gevestigd in de Villa Medici. Temidden van de klassieke omgeving van het Oude Rome.Met Frankrijk als voorbeeld groeit in Nederland aan het einde van de achttiende eeuw de belangstelling voor een kunstreis naar Italië. Tijdens de Franse bezetting geeft Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de keizer, opdracht tot oprichting van een Koninklijke Akademie. Ook voert hij, eveneens naar Frans voorbeeld, de Nederlandse Prix de Rome in. In 1817 is één en ander onder koning Willem I vastgelegd.
Bron: prixderome.nl
Bron: gemeentemuseum.nl/
Pierre-Henri de Valenciennes, een van de leerlingen van Jacques-Louis David, verbleef lange tijd in Rome en propageerde de landschapsschilderkunst in Frankrijk. Hij schreef een theoretisch werk over het zgn. ‘historische landschap’ en ijverde voor een aparte Prix de Rome voor deze categorie. Pas in 1817, twee jaar voor zijn dood, werd voor het eerst een Prix de Rome voor het historische landschap uitgereikt. Het betekende een officiële herwaardering van de landschapsschilderkunst, die met de School van Barbizon en de impressionisten in de negentiende eeuw zo belangrijk zou worden.
klassiek Grieks landschap met meisjes die aan de rivier hun haar offeren aan de godin Diana
In Parijs had men al in 1791 voorgesteld om de leerlingen van de Académie des Beaux-Arts les te geven in landschapskunst en een aparte Prix de Rome in te stellen voor het ‘historische landschap’. Pas in 1817 werd de eerste prijs uitgereikt, vooral door toedoen van één van de docenten aan de Parijse Académie, Pierre Henri de Valenciennes, die een voorstander was van een herwaardering van de landschapskunst. Het ‘historische landschap’ was echter een landschap in de traditie van Poussin, dat wil zeggen een geïdealiseerd landschap in een Italiaanse sfeer, voorzien van tempels of ruïnes en bevolkt door figuren uit de Griekse of Romeinse mythologie.
Bron: digischool.nl
Dit Hopperiaanse schilderij uit 1785 van
Valenciennes was zijn tijd ver vooruit
Entre 1777 et 1785, sans doute grâce à ses appuis financiers et à ses relations, Pierre-Henri de Valenciennes s’établit à Rome. Le peintre entretient des contacts avec les pensionnaires du palais Mancini, mais également avec les autres artistes établis ou de passage dans la ville éternelle, comme les Parisiens Jacques-Louis David et Quatremère de Quincy, ou les Toulousains François Cammas et Joseph Roques. Au contact de ses pairs, en étudiant les ” antiques ” et les paysages romains, il affine son goût pour les représentations de la nature qui s éloignent de la manière traditionnelle et tendent vers un nouveau langage formel, épuré, choisissant des angles de vue insolites ou privilégiant le traitement atmosphérique des scènes. Il revient peu à Paris, ou l’on signale néanmoins sa présence vers 1781, date à laquelle il a probablement fréquenté le paysagiste Claude-Joseph Vernet (1714-1789).
Bron: pedagogie.ac-toulouse.fr