21 geloofsartikelen (plus 7) opgesteld door Philip Melanchton
Augsburg is voor de Reformatie een belangrijke stad geweest. Twee mijlpalen uit de Reformatie en uit de Europese geschiedenis zijn met deze stad in Zuid-Duitsland verbonden: de Confessio Augustana (1530) en de godsdienstvrede van Augsburg (1555).
Ons tweede bezoek aan Augsburg deze maand was voor mij een aanleiding om de Augsburger Konfession (1530) eens een keer in zijn geheel te lezen. De tekst is opgesteld door Philipp Melanchton, een vriend van Luther en werd in 1530 aangeboden aan keizer Karel V op de Rijksdag van Augsburg. Luther en Melanchthon hoopten op een verzoening en de tekst is daarom gematigd van toon. De Kerk van Rome was in 1530 officieel nog niet gescheurd. Pas later werd 31 oktober 1517 als de geboortedag van de Reformatie gezien en gevierd.
Bij ons wordt in grote overeenstemming met de kerk geleerd, dat de uitspraak van het concilie van Nicea l), dat God in wezen één is en dat er drie personen zijn, waar is en zonder enige twijfel geloofd moet worden. Die uitspraak houdt in, dat er één goddelijk wezen is, dat bestaat en genoemd wordt: eeuwige, onlichamelijke, ondeelbare God, onmetelijke macht, wijsheid, goedheid, schepper en bewaarder van alle dingen, zichtbare en onzichtbare. En toch zijn er drie personen, in wezen gelijk, met dezelfde macht en eeuwigheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het woord ‘personen’ wordt hier gebruikt in die betekenis, waarin de Kerkvaders het in deze kwestie gebruiken. Het betekent niet een deel of een eigenschap van iemand, maar iets dat op zichzelf bestaat. Vervloekt worden alle ketterijen, die tegen dit artikel te voorschijn gekomen zijn, zoals de Manicheeën, die van twee goden uitgaan, een goede en een kwade; hetzelfde geldt voor de Valentinianen, de Arianen, de Eunomianen, de Mohammedanen en alle vergelijkbare groepen. Ook worden de Samosaten vervloekt, de ouden en de nieuwen, die beweren dat er slechts één persoon is. Zij redeneren over het Woord en de Heilige Geest listig en goddeloos, dat het geen op zichzelf staande personen zijn, maar dat het ‘Woord’ het gesproken woord betekent, en dat de ‘Geest’ de beweging in de schepping veroorzaakt.
Bron:web.archive.org
In onze postchristelijke eeuw zou deze gematigde geloofsbelijdenis, die is opgesteld om de eenheid binnen de christenheid te bewaren, onherroepelijk tot religieuze spanningen leiden, direct al in het eerste artikel waarin het christelijke godsbeeld is vastgelegd. Katholieken en kerkhervormers konden dat in 1530 met elkaar delen en samen een scherp onderscheid maken tussen dogma en ketterij, waarheid en leugen.
Buitenkerkelijk zijn in het Europa van de zestiende eeuw betekende uitsluiting uit de maatschappij wegens ketterij. Humanisme en secularisering hebben hier gelukkig een einde aan gemaakt. Godsdienst is een privéaangelegenheid en levensbeschouwing een vrije zaak. Een geloofsbelijdenis definieert het geloof en verbindt het individuele aan het collectieve. De kerkhervormer van 1530 belijdt met “ik geloof en belijd”, maar binnen de Kerk en onderwerpt het ik zich aan het wij van de Kerk: ‘wij geloven en belijden”.
Het woord ketterij heeft het christelijke geloof in de (geseculariseerde) wereld geen goede naam bezorgd omdat het gekoppeld wordt aan de onverdraagzaamheid en de vervolging van andersdenkenden. Maar voor de Kerk is het buiten de deur houden van ketterij net zo essentieel als het uitsluiten van bedrog, pseudowetenschap en onzin voor de wetenschap is. “Een plus een is drie” is voor de wetenschap in feite ook “ketterij”.
Ironisch genoeg is het woord “ketter” een verbastering van het woord “kathaar” dat afgeleid is van het Latijnse woord voor “zuiver”. Maar vanuit de geloofsbelijdenis die het geloof definieert én beschermt, is ketterij onzuiver en ongezond en tast het de gezonde visie aan die de geloofsbelijdenis verkondigt. In zover is het objectief en eerlijk. Maar waar ketters vervolgd worden en tenslotte verbrand, daar maken de mensen binnen de Kerk zich schuldig aan een veel grotere zonde: de uitsluiting (en het vermoorden) van andersdenkenden.
De brandstapel was voor elke kerkhervormer een serieuze bedreiging. Luther, Melanchton en de andere reformatoren stonden op tegen de Kerk van Rome vanuit een acute gewetensnood maar met voortdurend gevaar voor hun eigen leven. Iedereen wist wat de uiterste consequentie was van kritiek op het kerkelijk leergezag. Johannes Hus (1370-1415) belandde honderd jaar voor Luther op de brandstapel en hij was niet de enige.