Italiëgangers [ 4 ]

het verschil tussen Alexandre-Hyacinthe Dunouy (1757-1841)
en Camille Jean-Baptiste Corot (1796-1875)

Al eerder schreef ik hier over schilders die aan het begin van de negentiende eeuw naar Italiëreisden. Er waren in ons land al zeker 300 jaar lang kunstenaars naar Italiëgereisd, toen Lodewijk Napoleon in 1808 in navolging van Frankrijk ook in Nederland de Prix de Rome instelde. Vorig jaar bestond de Nederlandse Prix de Rome precies 200 jaar en dat werd o.a. gevierd met een speciale website

De blijvende verlokking: kunstenaars uit de Lage Landen in Italië1806-1940De blijvende verlokking: kunstenaars uit de Lage Landen in Italië1806-1940
Dick Adelaar, with contributions by Michiel Roding and Benno Tempel

Tentoonstellingscatalogus bij de gelijknamige expositie gehouden in de Kunsthal in Rotterdam, 2003
192 pagina’s
Uitgeverij Scriptum Art, Schiedam, 2003
ISBN 90-5594-260-X

Jan van Scorel en Geerten Gossaert (Mabuse) waren de eerste schilders geweest die vanuit de Lage Landen naar het Italiëvan de Hoog-Renaissance waren getrokken terwijl de Grote Drie (Leonardo, Michelangelo en Rafael) nog in leven waren. Deze eerste generatie Italiëgangers had vooral belangstelling voor de menselijke figuur. In de loop van de zestiende eeuw kwamen er echter zoveel prenten van Michelangelo en andere Italiaanse meesters op de markt, dat een reis naar Italiëgeen noodzaak meer was. Daarom maakte Rembrandt nooit de reis naar het Zuiden, want hij had meer dan genoeg prenten tot zijn beschikking. Maar anders dan de Italiaanse Renaissancekunst was het Italiaanse landschap op prenten niet zo te ondergaan als in werkelijkheid. Daarom trokken vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw de schilders juist vanwege het mediterrane en antieke landschap naar het Zuiden. Aan het begin van de zeventiende hadden al veel Vlaamse en Hollandse schilders zich voor korte of langere tijd in Rome gevestigd. De Duitse schilder Adam Elsheimer legde in Rome de basis voor de zogenaamde Frankentahler Schule.

Nicolas PoussinOok Frankrijk kreeg zijn Italiëgangers: Nicolas Poussin en Claude Lorrain bleven er zelfs de rest van hun leven. Ook Nederland kende in de zeventiende eeuw een groep Italianisanten die ‘Italianiserende landschappen’ schilderden. Dat zijn landschappen die baden in warm zonlicht, met bergen en ruïnes. Jan Both, Nicolaes Berchem, Adam Pijnacker en Karel Dujardin behoorden tot de bekendste Italianisanten. Ook in de achttiende eeuw bleven de schilders uit het Noorden voor het landschap naar Italiëtrekken en hebben vooral Nicolas Poussin en Claude Lorrain als voorbeelden. Dat geldt ook voor Alexandre-Hyacinthe Dunouy (1757-1841) die rond 1800 sterk onder invloed stond van het classicisme dat door Nicolas Poussin in de zeventiende eeuw al beoefend was. Het classicistische landschap was formeel, gepolijst en uitgebalanceerd en het werd altijd op het atelier geschilderd, nooit buiten.

Alexandre-Hyacinthe Dunouy (1757-1841)
A native of Paris, Dunouy began his career depicting views of the city and the surrounding region, exhibiting at the Paris Salon for the first time in 1791. exhibited views of the area around Rome and Naples; he showed regularly until 1833, save for a few absences. He received medals in 1819 and 1827. He is known to have traveled to Italy in 1810 under the patronage of Joachim Murat; there is also evidence that he traveled there in the 1780s. He is also associated with the Auvergne, Savoy, and the area around Lyon. Dunouy’s paintings were primarily small and decorative, and he was associated with the artists known as little masters. Their compositions are generally classical, and feature great detail and even lighting. Some of his works include figures added by Jean-Louis Demarne and Nicolas Antoine Taunay. Dunouy may have taught Achille-Etna Michallon; he died in 1841 in Jouy-en-Josas.
 
Bron: en.wikipedia.org
Alexandre-Hyacinthe Dunouy
Alexandre-Hyacinthe Dunouy
boven: Joseph Bonaparte en zijn familie naast het meer van Château de Mortefontaine, 1806
onder: gezicht op het park van Château de Mortefontaine

Bovenstaand onderwerp, het Château de Mortefontaine, werd bijna zestig jaar later ook door Camille Jean-Baptiste Corot geschilderd. Maar in tussentijd was er veel veranderd. Het realisme dat rond 1860 het neo-classicisme had verdrongen, werd door de opkomende fotografie vooruit gestuwd. Een foto liet je namelijk zien hoe de wereld er in werkelijkheid uitzag. Dat betekende een soort ontmaskering van het neo-classicisme dat juist stijf stond van geïdealiseerde landschappen vol geïdealiseerde personen, hier en daar geflankeerd door een griekse of romeinse god. Soms wordt het jaar 1841 als een revolutiejaar voor de schilderkunst gezien. In dat jaar vestigde zich namelijk niet alleen de fotografie (die twee jaar eerder met de uitvinding van de daguerreotype officieel geboren was) maar 1841 was ook het jaar dat de Engelse fabrikant Winsor en Newton voor het eerst de verftube op de markt bracht. Voor de schilderkunst was dat misschien wel een evengrote omwenteling als de fotografie. Vóór 1841 moest de olieverf altijd op het atelier gewreven worden en je kon er eigenlijk niet goed mee naar buiten. Dat werd na 1841 allemaal anders. Je kunt de negentiende eeuwse schilderkunst, die tenslotte uitmondt in het impressionisme, daarom niet goed begrijpen zonder de uitvinding van de verftube daarbij te betrekken.

Corot
Camille Jean-Baptiste Corot
souvenir de Mortefontaine, 1864

Corot was ook een echte Italiëganger. Hij maakte drie reizen naar Italië, waarvan de eerste (1825-1828) de grootste invloed had op zijn verdere ontwikkeling. Anders dan zijn landgenoten Nicolas Poussin en Claude Lorrain keerde hij terug naar zijn vaderland en paste de visie die hij in het Zuiden had opgedaan toe op het Franse landschap. Corot schiep een heel eigen poëtische visie waarin hij het beste uit de classicistische traditie van Nicolas Poussin combineerde met de frisheid van zijn olieverfschetsen. Hij was namelijk ook een van de eersten die in de openlucht olieverfschetsen maakten, evenals de Engelse schilder John Constable en de Duitse schilder Carl Blechen. Deze laatste kwam trouwens naar Italiëin 1828 vlak nadat Corot weer naar Frankrijk was teruggekeerd. Constable, Corot en Blechen hadden daarom grote invloed op de landschapsschilderkunst van de negentiende eeuw.

voorgaande posts over Italiëgangers