portretten van Nattier, Boucher en Fragonard
Toen Lodewijk XIV in 1715 stierf, veranderde in Frankrijk het culturele klimaat. De Académie Royale, de Franse staatsacademie, had tijdens de lange periode dat de zonnekoning aan de macht was geweest, allerlei strenge voorschriften gesteld aan Franse kunstenaars. Ze dienden zich te houden aan de stijlprincipes van het classicisme. Dit betekende o.a. dat vorm boven kleur stond, de antieken het ijkpunt waren en dat Vlaamse en Hollandse schilderkunst taboe was.
Toen de zonnekoning gestorven was, haalde heel Frankrijk opgelucht adem. Tijdens zijn strenge bewind had het land bijna drie generaties in een te strak korset gezeten. In 1715 ging er een frisse wind waaien. De grote culturele omslag wordt gemarkeerd door het jaar 1717 toen de 31-jarige schilder Antoine Watteau werd toegelaten tot de Académie Royale. Waarom was dit zo’n grote verandering?
Antoine Watteau (1684-1721) was een volgeling van Rubens en schilderde in een stijl die haaks op het classicisme stond. Terwijl de Franse schilder Nicolas Poussin gold als hét voorbeeld voor de volgelingen van het classicisme, was Rubens het voorbeeld voor schilders die hielden van kleur en levendigheid. Bij Poussin lijkt alles bevroren. De uitstraling is streng en statig. Bij Rubens wordt alles opgenomen in een golvende stroom. Zijn schilderijen maken een levendige indruk door de dynamiek en de pittige kleuraccenten. Watteau, die werd geboren in Valenciennes, stond als Vlaming dicht bij Rubens. Maar door naar Parijs te verhuizen en zich aan te passen, schiep hij een nieuwe, Parijse interpretatie van Rubens. Zijn uitvinding, het fête galante, zou je het geboorte uur van het rococo kunnen noemen. Na 1717 wordt alles lichter, kleurrijker en luchtiger.
Rococo is vaak een synoniem voor slechte smaak. Veel schilderijen lijken op de suikerzoete plaatjes uit poesiealbums, de portretten zijn meestal popperig en de poses behaagziek. Toch is er veel te genieten van portretten van schilders als Jean -Marc Nattier (1685-1766), François Boucher (1703-1770) en Jean-Honoré Fragonard (1832-1804). Technisch waren de twee laatste de begaafdste, maar Fragonard had de meest persoonlijke visie ontwikkeld. Dat hij veel naar Rubens had gekeken, bewijst onderstaand portret.

Nattier schilderde bijna uitsluitend portretten van vrouwen. Meestal beeldde hij ze af als een mythologische figuur, als de godin Diane of Venus. Als hij fotograaf zou zijn geweest, had hij vaseline op de lens gesmeerd. Zijn portretten hebben de zachtheid van een pastel.

François Boucher was voor Madame de Pompadour wat Lebrun voor Lodewijk XIV was geweest. Hij was teveel lakei om als kunstenaar een persoonlijke stijl te ontwikkelen. Maar als vakman was hij fenomenaal. Dat is goed te zien in onderstaand portret.
