Categorie archief: 18e eeuw

verlichte postzegels

Fransen uit de achttiende eeuw (1949)

Postzegels blijven mij fascineren. Je kunt de hele wereld ophangen aan dit kleine stukje waardepapier, een druppel uit de oceaan. Tegelijkertijd gaan postzegels ook over vormgeving en laten ze iets van de geschiedenis van de vormgeving zien. Als kind hield ik niet zo van Franse postzegels. Ze waren op ruw papier gedrukt en vaak maar in één of twee kleuren. Maar veel later ben ik juist gaan houden van gegraveerde éénkleurige voorstellingen in plaatdruk. Onderstaande serie uit 1949 van zes beroemde Fransen (Montesquieu, Turgot, Dupleix, Buffon, Watteau en Voltaire) uit de achttiende eeuw vind ik mooi. Het modernisme is hier ver te zoeken. De Victoriaanse ornamentiek die de postzegel sinds zijn geboorte vergezelt, is in 1949 nog springlevend.

Montesquieu
Montesquieu 1689-1755
Turgot
Turgot 1727-1781
Dupleix
Dupleix 1697-1763
Buffon
Buffon 1707-1788
Watteau
Watteau 1684-1721
Voltaire
Voltaire 1694-1778

Annus horribilis [ 2 ]

gelezen in Quatrevingt-Treize (1793) van Victor Hugo
in combinatie met de oorspronkelijke illustraties uit 1874 van Émile Bayard

1793Vorige week kreeg ik van Michaela de Nederlandse vertaling van Quatrevingt-treize, de laatste roman van Victor Hugo. Ik had mij voorgenomen in juli op een Franse camping een begin te maken, maar ik kon niet wachten. Ik las het eerste hoofdstuk en het boek had mij te pakken. Het overrompelde mij. De flaptekst had mij hier overigens al voor gewaarschuwd: “Hier wordt geen geschiedenis geschreven, hier wordt de lezer meegetrokken in de chaos van de gebeurtenissen en ondervindt hij aan den lijve wat en wie er allemaal op het spel staat, als in het jaar van de Terreur de contrarevolutie losbreekt onder koningsgezinde boeren in de Vendée.”

1793 is een magistrale roman. Na 141 jaar werd deze eindelijk in het Nederlands vertaald en dat moet een zware klus geweest zijn voor Tatjana Daan. Hugo doorspekte zijn verhaal met details over de Franse Revolutie waarbij de lezer “getrakteerd” wordt met ruim 500 noten. Veel fact- en namedropping dus, en voor de lezer die het verschil niet weet tussen jacobijnen, girondijnen, cordeliers, hébertisten en montagnards zal het verhaal soms stroef lezen. Ook als je redelijke voorkennis hebt, moet je toch steeds bladeren naar de toelichting bij de noten achterin het boek. Maar wat komt de Franse Revolutie dan tot leven!

De vertaalster zal het niet altijd gemakkelijk hebben gehad met het vertalen van tijdgebonden woorden (bijvoorbeeld van kledingstukken) en jargon (zoals scheepstermen en militaire benamingen). Zo kwam ik enkele malen Nederlandse woorden tegen waar ik maar zelden van hoor of die ik nog niet kende. Dat zijn ook de cadeautjes die je krijgt bij het lezen van een historische roman: niet alleen de blik op de geschiedenis maar ook de taal wordt verruimd.

1793
In het Eerste Boek van het Tweede Deel (Cimourdain) schrijft Hugo iets over het omvertrekken van het ruiterstandbeeld van Lodewijk XIV op de Place Vendôme op 12 augustus 1792. Het beeld had er op de dag af 100 jaar gestaan. (illustratie van Émile Bayard)

Ik las de eerste 150 bladzijden in combinatie met de oorspronkelijke illustraties uit 1874 van Émile Bayard die ik vond op gallica.bnf.fr. Émile Bayard is niet zo bekend als zijn tijdgenoot Gustave Doré maar wel wereldberoemd geworden door zijn illustratie van Cosette uit Hugo‘s andere roman Les Misérables uit 1862.

Een paar weken terug citeerde ik een beschrijving van Georges Danton door Jo van Ammers-Küller in De Sans-culotten. Ook Hugo voert Danton in zijn roman op, samen met Robespierre en Marat. Danton was niet moeders mooiste. “Hij heeft een neus als een platgeslagen karbonkel boven een mond, die als een snuit van een dier vooruitsteekt.” schreef Van Ammers-Küller. Hugo deed het op zijn manier:

Le grand, débraillé dans un vaste habit de drap écarlate, le col nu dans une cravate dénouée tombant plus bas que le jabot, la veste ouverte avec des boutons arrachés, était botté de bottes à revers et avait les cheveux tout hérissés, qnoiqu’on y vît un reste de coiffure et d’apprêt; il y avait de la crinière dans sa perruque. Il avait la petite vérole sur la face, une ride de colère entre les sourcils, le pli de la bonté au coin de la bouche, les lèvres épaisses, les dents grandes, un poing de portefaix, l’œil éclatant.
 
Bron: Deuxième Partie: à Paris – Livre Deuxième – Le Cabaret de la Rue du Paon
1793
Danton, Marat en Robespierre in Le Cabaret de la Rue du Paon (illustratie van Émile Bayard)

1793 [ gutenberg.org ]

1799

begonnen aan het laatste deel van de Tavelinck Trilogie
De Getrouwen (1799-1813) van Jo van Ammers-Küller (1938)

De Getrouwen“Zeventienhonderd negenennegentig. De eeuw waarin de Grote Revolutie begon, is ten einde. Tien jaar geleden hebben de eerste stormklokken over Frankrijk geluid, schaarde al wat jong, dapper en idealistisch was zich in de strijd om de rechten van de mens, en van overal, van oost en west, van noord en zuid kwam een weerklank. Nu staat een ring van vijanden om Frankrijk heen, met Engeland en Oostenrijk, met Rusland is het in oorlog, het heeft het koningshuis uitgemoord en duizenden zijner beste burgers naar het schavot gezonden. Het schrijft Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap in zijn vaandel, maar de guillotine verricht nog altijd haar luguber werk, zij kopt nu jakobijnen terwijl ze vroeger aristocraten kopte.” Zo begint De Getrouwen, het laatste deel van de Tavelinck Trilogie. Jo van Ammers-Küller sprak liever van de trilogie “Heren, Knechten en Vrouwen“. In het naschrift spreekt ze van “een gefantaseerd verhaal dat tegen een achtergrond van historische gebeurtenissen is opgebouwd”, en definieert daarmee ook het genre van de historische roman.

Ondanks alle kritiek die er vóór de oorlog op haar schrijverschap was (na de oorlog werd ze vanwege haar connecties met de Kulturkammer verguisd), maakt de Tavelinck Trilogie indruk op mij. Fijne psychologische observaties keren steeds terug en de schrijfster heeft ook het talent om in brede streken het historische decor te schilderen, zoals uit het bovenstaande fragment blijkt. Het “kleine” menselijke drama, in dit geval de lotgevallen van de familie Tavelinck, weet ze te verbinden met de storm die tussen 1778 en 1813 door de wereld trok, de Patriottentijd, de Franse Revolutie en de Napoleontische Tijd tot aan de Restauratie. In deze 35 jaar voltrok zich een paradigmawisseling: vanuit Frankrijk werd de gelijkwaardigheid tussen heren en knechten geforceerd en zette heel Europa op zijn kop.

In De sans-culotten wordt deze omwenteling van heel dichtbij beschreven. Een voorbeeld: de valet César Cornot brengt twee voorname patriotten vanuit Saint-Omer naar Parijs, een afstand van ruim tweehonderd kilometer die in vijf dagen wordt afgelegd. In het noorden van Frankrijk is weinig van de Revolutie te merken, maar hoe dichter het gezelschap bij Parijs komt, hoe concreter de omwenteling wordt: Er wordt algemeen getutoyeerd, iedereen wordt met citoyen aangesproken, ci-devants (voormalige aristocraten) worden vijandig benaderd en aan bomen en lantaarns in Picardië zien de verbijsterde Hollandse patriotten de dode lichamen van aristocraten hangen. De bediende wordt zich er steeds meer van bewust dat zijn slavernij voorbij is. In Saint-Denis hijst een menigte hem in de koets en moeten zijn heren achter op de bok plaatsnemen.

De Grote Omkering werkte zich uit tot in de kleinste details. Een wereld zonder standsverschillen bleek al gauw een utopie en de euforie van Vrijheid, gelijkheid en Broederschap sloeg tijdens de Terreur om in hysterie. Maar alle emancipatiebewegingen in de negentiende en twintigste eeuw tot in onze eeuw zijn echo’s van die ene grote golf aan het einde van de achttiende eeuw, sterk uitgedrukt in de klankuitbarstingen in de muziek van Beethoven.

Annus horribilis [ 1 ]

gisteren gekregen van Michaela: 1793 (1874) van Victor Hugo

Historische romans zijn voor mij waarschijnlijk de beste manier om een tijd van binnenuit te leren kennen. De schrijver van een historische roman moet zich dan natuurlijk wel goed hebben ingeleefd in een tijd. Hij (of misschien wel vaker: zij) is meestal geen historicus, maar zal zich meestal wel historisch willen verantwoorden. Niet alleen omdat zich onder de lezers altijd historici bevinden, maar vooral ook omdat de auteur geloofwaardigheid van het historische decor nastreeft. De historische roman is toch een heel ander genre dan fantasy of het sprookje. In de historische roman is de fictie ingebed in non-fictie. Daarom gaat er aan het schrijven van een historische roman meestal veel onderzoek vooraf.

Een bekend voorbeeld is natuurlijk Oorlog en Vrede van Tolstoj. Oorspronkelijk wilde Tolstoj een boek schrijven over de dekabristen, maar hoe meer hij zich verdiepte in de geschiedenis van de dekabristenopstand, hoe vaker hij uitkwam bij de oorlog van 1812 waarin de opstand zijn oorsprong had. En zo begon Tolstoj aan een uitputtende studie van de de Veldtocht van Napoleon naar Moskou in 1812. Hij las uitgebreide militaire rapportages (o.a. van de veldslagen bij Austerlitz en Borodino ), verdiepte zich in allerlei details en in het leven van de Russische aristocratie.

De titanenarbeid van Tolstoj staat niet op zichzelf. Het is een typische exponent van het historisme in de negentiende eeuw, waarbij alles tot in de details moest kloppen “wie es eigentlich gewesen ist”. Het historisme was in de jaren zestig van de negentiende eeuw tot een hoogtepunt gekomen. Tolstoj begon Oorlog en Vrede in 1862 maar leverde het pas in 1869 af nadat hij grote delen herschreven had. Ook de Franse schilder Ernst Meissonier werkte in die jaren aan een enorm project waarbij hij heel veel historische onderzoek deed. Zijn Friedland, een groot schilderij dat een historisch verantwoord beeld van Napoleon tijdens de Slag bij Friedland (1807) geeft, begon hij in 1861. Hij voltooide het pas in 1875.

1793En zo kom ik bij de historische roman Quatrevingt-treize (1793) van Victor Hugo. Het is zijn laatste historische roman en deze past ook helemaal in de traditie van het historisme. Oorspronkelijk had 1793 deel moeten gaan uitmaken van een trilogie, een project waaraan Hugo in 1862, vlak na de publicatie van Les Misérables, al begonnen was. Maar pas tien jaar later begon hij echt te schrijven aan Quatrevingt-treize. Hij documenteerde zich daarvoor uitgebreid over de burgeroorlog in de Vendée die in 1793 begon. Naar schatting zijn toen tweehonderdduizend Franse burgers en soldaten om het leven gekomen. Nog altijd loopt er in Frankrijk debat over de vraag of er toen sprake is geweest van genocide. Hugo heeft met 1793 geprobeerd om een portret te schilderen van het meest gruwelijke gezicht van de Franse Revolutie.

Voorlopig ben ik nog even bezig met de Tavelinck-trilogie van Jo van Ammers-Küller. Daarin heb ik het jaar 1793 nu ook bereikt, het jaar van de Terreur, waarin het schrikbewind van Robespierre, en dus de guillotine, op volle toeren is gaan draaien. Maar als ik deze trilogie afgesloten heb, hoop ik deze zomer op een Franse camping een begin te maken aan de roman van Hugo.

Groots en meeslepend was de Franse Revolutie; groots en meeslepend is Victor Hugo’s evocatie van deze zinderende titanenstrijd tussen de oude en nieuwe wereld in zijn laatste roman, 1793. Hier wordt geen geschiedenis geschreven, hier wordt de lezer meegetrokken in de chaos van de gebeurtenissen en ondervindt hij aan den lijve wat en wie er allemaal op het spel staat, als in het jaar van de Terreur de contrarevolutie losbreekt onder koningsgezinde boeren in de Vendée.
 
Bron: papierentijger.org

het verraad van Dumouriez

gekregen van mijn vader: De Huzaren van Castricum (1973)
een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van A. Alberts

De Huzaren van CastricumVijfendertig jaar geleden was ik net klaar met mijn VWO-examen. Voor mijn mondeling tentamen Nederlands had ik mij gespecialiseerd in het werk van A. Alberts (1911-1995). Ik las zijn meeste romans en verhalenbundels, veelal boekjes van geringe omvang. Kaal en nuchter geschreven. Nog steeds staan ze in mijn boekenkast, een geschenk van mijn oud-leraar Nederlands: De vergaderzaal (1974), Haast hebben in september (1975), Maar geel en glanzend blijft het goud (1981) en Inleiding tot de kennis van de ambtenaar (1986). Maar Alberts schreef ook een dik boek waar ik in 1983 met een boog omheen liep: De huzaren van Castricum (1973) Dat was niet alleen omdat het een dik boek is. Het kwam ook omdat dit boek geen fictie is, maar een historische studie. Een geschiedenisboek over de patriottentijd in Nederland. En als negentienjarige had ik daar niets mee. Dat is nu wel veranderd.

De Sans-culottenOnlangs schreef ik over de Tavelinck-trilogie van Jo van Ammers-Küller, een schrijfster die fout was in de oorlog en dus sinds 1945 “vergeten” is. Jammer, want haar kroniek over een Amsterdamse regentenfamilie in de jaren 1778 tot 1813 geeft een levendig beeld van ons land (en het revolutionaire Frankrijk) in de patriottentijd. Het tweede deel, de sans-culotten, begint in 1792 in Frankrijk en eindigt in 1795 in Nederland. Van Ammers-Küller weeft fictie en geschiedenis knap door elkaar. In een naschrift verantwoordt ze zich tegenover de lezer en achterin het boek zijn ook een aantal mini-biografieën opgenomen van historische personages die haar romanfiguren ontmoeten. Zo brengt ze haar hoofdpersoon Dirk Egbert Tavelinck bijvoorbeeld in aanraking met de bekende Nederlandse patriot Johan Valckenaer (1759-1821). Maar ook met de Nederlandse feministe en spionne Etta Palm (1743-1799). De roman wordt echt spannend wanneer Dirk Egbert in Parijs door Etta Palm bij Charles-François Dumouriez geïntroduceerd wordt.

In hoofdstuk VIII in het tweede boek van De sans-culotten gaat het over het verraad van Dumouriez. Dat is een bekend historisch feit. Van Ammers-Küller betrekt haar hoofdfiguur bij de samenzwering. In hoofdstuk VII van De huzaren van Castricum vertelt A.Alberts in wederwaardigheden van Dumouriez ook over het complot tussen de Franse generaal en de orangisten in Den Haag, waarbij de patriotten verraden worden. In de sans-culotten vindt het verraad plaats in een hutje aan de Moerdijk waar Dumouriez een geheime ontmoeting heeft met Gijsbert Willem Tavelinck, de broer van Dirk Egbert. De schrijfster laat de spionne Etta Palm hierbij bemiddelen. In werkelijkheid vond er geen geheime ontmoeting plaats, maar de voorbereidingen waren er wel. De Engelse diplomaat Auckland en raadspensionaris Laurens Pieter van de Spiegel zouden in een stadhouderlijk jacht op de Moerdijk een geheime bespreking hebben met Dumouriez. De Conventie in Parijs gaf Dumouriez echter het bevel om onmiddellijk de Republiek aan te vallen. Op 17 februari 1793 ging hij de grens over bij Bergen op Zoom en trok daarna op naar Geertruidenberg.

De redding van de Republiek kwam in het voorjaar van 1793 uit onverwachte hoek: de Oostenrijkers en de (conservatieve) Belgen kwamen in opstand tegen de Fransen en op 18 maart werd het Franse leger verslagen bij Neerwinden. Dumouriez, de held van Valmy en Jemappes, bleek nu de verliezer. De Conventie in Parijs stelde een onderzoek in naar de integriteit van Dumouriez. Deze had toen geen andere keuze meer dan over te lopen naar de Oostenrijkers. Dumouriez (1739-1824) zou nooit meer een voet op Franse bodem zetten. Anderhalf jaar later, in de winter van 1794/1795 zouden de Fransen opnieuw de Republiek binnenvallen. En ditmaal was het wel succesvol.

De sans-culotten

gelezen in de sans-culotten (1936) van Jo van Ammers-Küller

de sans-culottenTwee weken geleden schreef ik over de trilogie Heren, knechten en vrouwen van de “vergeten” schrijfster Jo van Ammers-Küller. Van mijn achternicht kreeg ik het eerste deel De Patriotten en dat las ik in tien dagen uit. Vorige week maakte De Olde Jan uit Herwen mij blij met de resterende twee delen De sans-culotten en De Getrouwen met originele stofomslag in behoorlijke staat. Voor een uitgave uit 1953 geen vanzelfsprekendheid. De stofomslagen zijn geschilderd door Karel Thole (1914-2000) vooral bekend door zijn werk voor het Italiaanse scifi-blad Urania.

Gisteren begon ik aan De sans-culotten dat net als het vorige deel uit drie “boeken” bestaat. Het eerste “boek” speelt zich af in het revolutionaire Frankrijk van 1792. De hoofdpersoon Dirk Egbert Tavelinck, zoon van een patriottische burgemeester uit Amsterdam, is gevlucht naar het Noord-Franse stadje Saint-Omer. Toen in 1787 de Pruisen ons land binnenvielen om stadhouder Willem V, de zwager van de Pruisische koning, aan de macht te houden, vluchtten veel patriotten het land uit. Ze vonden tenslotte asiel in Frankrijk, dat aan de kant van de patriotten stond.

Van Ammers-Küller brengt deze geschiedenis, waar ik vrijwel niets van wist, overtuigend tot leven. Ze beschrijft het leven in de vluchtelingenkolonie van Saint-Omer tot in de details. Hier leefden vijfduizend Nederlandse patriotten in ballingschap. In 1792, als het verhaal van De sans-culotten begint, woont Dirk Egbert Tavelinck al ruim vier jaar in het Noord-Franse stadje dat bekend staat als een katholiek bolwerk. De Hollanders vormden er een parallelle samenleving met hun eigen schaduweconomie en eigen kerk(en). Van koning Lodewijk XVI ontvingen ze een kleine toelage. Het beheer was in handen van de patriot Coert Lambertus van Beyma en dat leidde tot een ruzie met zijn medepatriot Johan Valckenaer. Dit conflict tussen beide voormannen splitste de kolonie op in twee groepen, de Beymanisten en de Valckenaeristen.

Omdat in Nederland stadhouder Willem V de macht grijpt vluchten er eind 1787 vele Nederlanders, voornamelijk (5000) Patriotten, naar Saint-Omer. De meeste gaan wonen in of buiten de stad. Eén op de tien inwoners van Saint-Omer is in 1788 Nederlander. De Franse koning heeft met de Nederlandse Patriotten te doen en regelt dat bij aankomst bedden voor hen klaar staan. Ook geven de Fransen de Nederlanders zakgeld. De Patriotten vormen een kolonie van politieke ballingen in Saint-Omer onder bescherming van de Franse regering.De lokale bevolking stelt de Nederlandse aanwezigheid niet altijd op prijs. De Nederlanders staan nogal bekend als wanbetalers. De meeste vluchtelingen zijn jonge mannen en die drinken graag een borrel. Dit loopt nog al eens uit de hand en de Amsterdammers gaan regelmatig met de Utrechtenaren op de vuist. Of zij keren zich met z’n allen tegen de Fransen.
 
Bron: bojawalboyaval.nl

Met Johan Valckenaer reist de hoofdpersoon naar het revolutionaire Parijs. Vanuit Saint-Omer is dat zo’n tweehonderdvijftig kilometer, een vermoeiende reis met tussenstops in Arras, Amiens, Chantilly en Saint-Denis die in vijf dagen wordt afgelegd. In het katholieke Saint-Omer is weinig van de revolutie te merken, maar in Picardië verandert dat. De reizigers zien langs de route geplunderde en uitgebrande kloosters en kastelen. Ze zijn diep geschokt als ze in de bomen halfvergane lijken zien hangen. Het land van de revolutie toont de patriotten uit Holland voor het eerst zijn grimmige gezicht.

Tenslotte komen ze aan in Parijs. Daar ontmoeten ze de Nederlandse Etta Palm (1743-1799), een voorvechtster van vrouwenrechten die “la belle Hollandaise” genoemd wordt. Een andere historische figuur die Dirk Egbert Tavelinck ontmoet, is Georges Danton (1759-1794). Van Ammers-Küller beschrijft zijn kop, die volgens de sardonische eigenaar “de aanblik waard was.” Zijn laatste woorden tegen de beul op het schavot zouden zijn geweest: “N’oublie pas surtout, n’oublie pas de montrer ma tête au peuple : elle est bonne à voir.”

Georges DantonHij is lelijk, deze volksheld, voor wie zich een dolle menigte de kelen hees schreeuwt. De pokken hebben hem zo geschonden, hebben zo ingevreten in het vlees van zijn gezicht, dat het bijna zijn menselijke trekken heeft verloren. Hij heeft een neus als een platgeslagen karbonkel boven een mond, die als een snuit van een dier vooruitsteekt. Kleine verzonken ogen liggen onder een laag bultig voorhoofd, hij heeft dikke uitpuilende wangen en vleeskwabben van vet hangen langs en onder zijn zware vierkante kin. En toch is het een lelijkheid die boeit en fascineert, die vooral vrouwen aantrekt.
 
uit: de sans-culotten, hoofdstuk VII

Grachtenboek 1768

Het Grachtenboek van Caspar Philips Jacobszoon (1768)

grachtenboek 1768Volgende week hoop ik aan de Keizersgracht het Museum Van Loon te bezoeken. In 2015 bezocht ik met Michaela al het Museum Willet-Holthuysen aan de Herengracht. We kregen toen een prachtige indruk van het rijke leven achter een van de fraaie gevels. Nu ik in De Patriotten aan het lezen ben, een roman over een Amsterdamse regentenfamilie in de jaren 1778-1787, trekt de grachtengordel mij weer aan. De website amsterdamsegrachtenhuizen.info is online misschien wel de beste voorbereiding op een bezoek aan de grachtengordel. Alle gevels zijn hier aan te klikken en van informatie voorzien, zoals bouwjaar, architect en overzicht van de bewoners. Het standaardwerk van Caspar Philips Jacobszoon uit 1768 dient als basis.

grachtenboek
gravures van Caspar Philips Jacobszoon
Op de Heren- en Keizersgracht staan ca. 490 halsgevels, 230 lijstgevels, 200 verhoogde lijstgevels, 190 trapgevels, 190 klokgevels, 70 verhoogde halsgevels, 25 tuitgevels en 20 overige gevels.
Het Grachtenboek geeft een gaaf en harmonisch beeld van het Amsterdamse stadsgezicht tegen het einde van de 18de eeuw. Op de Heren- en Keizersgracht staan ca. 490 halsgevels, 230 lijstgevels, 200 verhoogde lijstgevels, 190 trapgevels, 190 klokgevels, 70 verhoogde halsgevels, 25 tuitgevels en 20 overige gevels. Van de meer dan 1.400 afgebeelde gevels zijn er zo’n 480 in min of meer ongewijzigde toestand bewaard gebleven. Klaarblijkelijk zijn geen opmetingen verricht, want de verhoudingen van de meeste gevels kloppen niet. In 1959 werden door C.A. van Swigchem in een kast van de KNAW de tekeningen teruggevonden die de basis vormde voor de gravures en toen bleek dat de tekeningen zeer nauwkeurig waren gegraveerd en dus dat de onnauwkeurigheden door de oorspronkelijke tekenaars zijn gemaakt. Voor een deel zijn de onnauwkeurigheden toe te schrijven aan het toegepaste vereenvoudigingssysteem. De in 1959 gevonden tekeningen bevatten een verrassing: van een aantal huizen is de oorspronkelijke tekening overgeplakt met een nieuwe tekening. Kennelijk heeft men vlak vóór het graveren nog even snel de laatste mutaties aangebracht.
 
Bron: onderdekeizerskroon.nl