Categorie archief: Frankrijk

pronkschilder [ 2 ]

Franz Xaver Winterhalter (1805-1873)

Franz Xaver Winterhalter, een boerenzoon uit het Zwarte Woud, werd in de jaren veertig van de negentiende eeuw een van de meeste gevraagde portretschilders van Europa en rekende naast koningin Victoria van Engeland en keizerin Eugènie van Frankrijk talrijke vorsten en adellijke personen onder zijn klanten. Als schilder die uitsluitend werkte in opdracht bereikte hij ongeveer het hoogst haalbare.

Zijn leven leest als een succesverhaal. Nadat zijn vader hem eerst naar Freiburg had gestuurd waar hij als lithograaf bij een uitgever werkte, mocht hij in München aan de kunstacademie studeren. Hij kreeg daar o.a. les van hofschilder Joseph Karl Stieler. Deze was op zijn beurt een leerling van Gérard. Deze laatste had hem in Parijs geschoold in de gepolijste stijl van het classicisme, de heersende stijl onder Napoleon. Zo leerde Winterhalter van Stieler zijn portretten uiterst nauwkeurig en glad uit te werken. Dit was de eerste stap naar de roem, want bij de vorstenhoven in Europa kwam je omstreeks 1830 alleen in beeld als je de fotografisch precieze benadering van je onderwerp beheerste.

Sophie van BadenToen Winterhalter zijn studie in München had afgerond, vertrok hij eind jaren twintig naar Karlsruhe waar het hof van groothertog Leopold van Baden gevestigd was. Daar werd hij tekenleraar van groothertogin Sophie én hofschilder. In 1833 ontving hij van de groothertog een stipendium voor een studiereis naar Italië. Deze reis zou van groot belang zijn voor zijn verdere ontwikkeling. In de jaren dertig waren er zoveel schilders uit Noord-Europa in Italië dat zich in Rome hele gemeenschappen hadden gevormd. Winterhalter sloot zich aan bij een Duitse groep schilders. Net als zijn vakgenoten vond hij zijn modellen meestal op straat: vaak Italiaanse kinderen of mooie meisjes die voor bijna niets tot de beschikking van de kunstenaar stonden. Van Winterhalter zijn schetsboeken en olieverfstudies uit zijn tijd in Italië bewaard gebleven en een deel wordt geëxposeerd in Le Petit Salon, het Winterhalter Museum in Menzenschwand.

In Italië maakte Winterhalter genreschilderijen die een grote rol zouden spelen in zijn loopbaan als portretschilder. In december 1834 waagde hij de sprong naar Parijs, destijds het artistieke centrum van Europa. Om daar als schilder carrière te kunnen maken, was deelname aan de Parijse salon een verplicht nummer. Deze kunsttentoonstelling was het jaarlijkse hoogtepunt voor de schilderkunst waarbij de koning hoogstpersoonlijk de onderscheidingen kwam uitdelen. Wanneer je op de salon indruk wilde maken, moest je echt uitpakken. Het historiestuk was een vereiste geworden om mee te dingen daar de koninklijke medaille. dit type schilderij vertelde een verhaal en bundelde alle genres inéén: portret, naakt, stilleven en landschap. Met een historiestuk kon de schilder laten zien hoe goed hij alle genres beheerste en hoe overtuigend hij een verhaal kon vertellen.

Römische genrescene
Römische genrescene 1833
De Italiaanse periode (1833-34) bleek voor Winterhalter een belangrijke stap op weg naar zijn succes in Parijs

De genreschilderijen die Winterhalter tijdens zijn verblijf in Italië (1833-1834) had gemaakt, kwamen voor zijn inzendingen voor de Parijse salon goed van pas, want zo had hij geleerd om groepsportretten te componeren. Bovendien had de kleurigheid van de Italiaanse schilderkunst hem sterk beïnvloed. Voor de salon van 1836 schilderde Winterhalter een historiestuk dat helemaal met Italië verbonden is en wat ook een Italiaanse titel draagt Il dolce far niente. Het was een voor Biedermeierbegrippen groot schilderij met acht volwassen personen en drie kinderen, geplaatst in een zinderend Italiaans landschap.

Il dolce far niente
Il dolce far niente 1836

Winterhalter greep terug naar pastorale scenes van Titiaan. Drie eeuwen eerder schilderde deze Venetiaanse meester al kleurige bacchanalen. Het Italiaanse genrestuk was in de salons altijd het terrein geweest van Louis Léopold Robert. Maar door de zelfmoord van deze schilder in 1835 was deze plaats vacant gekomen. Met zijn dolce far niente solliciteerde Winterhalter als de opvolger van Robert. Hij plaatste zijn werk strategisch in de markt, een kwaliteit die onmisbaar is voor ambitieuze schilders die carrière wilde maken. Op de salon van 1836 maakte zijn schilderij furore maar de echte doorbraak kwam een jaar later.

Decamerone
Decamerone 1837

Op de salon van 1837 maakte Winterhalter grote indruk met opnieuw een Italiaanse genrestuk. Het thema van Decamerone lijkt op dat van Il dolce far niente. Eigenlijk deed hij zijn kunstje nog eens over. Maar nu met een overtuigender compositie en met nog stralender kleuren. Een groep van drie mannen en zeven vrouwen hebben zich in de tuin van een Italiaanse villa neer gevleid en luisteren naar een verhaal dat Boccaccio in zijn Decamerone heeft opgetekend. De lof van de critici was vrijwel unaniem en koning Louis Philippe beloonde het werk met een gouden medaille. Daarmee had Winterhalter zijn naam in Frankrijk gevestigd. Decamerone was zijn eerste grote succes en vanaf dat moment begon zijn ster te stijgen.

franzxaverwinterhalter.wordpress.com

overmoedige actie

Vandaag is de Slag bij Aspern-Eßling 211 jaar geleden

Opnieuw las ik de graphic novel De Slag met tekeningen van Ivan Gil naar de roman van Patrick Rambaud en bewerkt door Frédéric Richaud. Deze onbesliste veldslag tijdens de Vijfde Coalitieoorlog liep uit op de allereerste tactische nederlaag van Napoleon. De Fransen moesten zich in de nacht van 21 op 22 mei terugtrekken op het eiland Lobau.

Lobau 1809
Anton Ritter von Perger (1809-1876)
Napoleon moet zich in de nacht van 21 op 22 mei 1809 noodgedwongen terugtrekken op het eiland Lobau in Donau

Maar een maand later zou Napoleon opnieuw uithalen en bij Wagram een definitieve overwinning behalen. Oostenrijk werd net als na de Slag bij Austerlitz vier jaar eerder door Frankrijk op de knieën gedwongen en moest met de Vrede van Schönbrunn opnieuw gebiedsdelen afstaan aan het Franse Keizerrijk. Keizer Franz II van Oostenrijk werd nu Napoleons onderdanige bondgenoot. Na de Vrede van Schönbrunn stond de Franse keizer op het hoogtepunt van zijn macht en had het hele continent onder controle.

De Slag bij Aspern-Eßling was een waagstuk. De Fransen hadden weliswaar bezit genomen van Wenen, maar de hoofdmacht van Oostenrijk was nog niet verslagen en had zich teruggetrokken ten noorden van de Donau. Zolang Aartshertog Karl, de jongere broer van de in 1790 overleden keizer Jozef II, niet verslagen was, kon Napoleon Oostenrijk nog geen vrede afdwingen, ook al had hij de hoofdstad bezet.

Napoleon besloot dus om aan te vallen. Maar de Donau vormde daarbij een grote hindernis. Hij positioneerde zijn hoofdmacht op het eiland Lobau in de Donau om van daaruit over te steken naar de noordoever. De Oostenrijkers hadden alle bruggen over de Donau opgeblazen en de Franse genietroepen moesten in korte tijd twee pontonbruggen bouwen: een tussen Lobau en Wenen en de andere tussen Lobau en de noordoever. Deze bruggen vormden de achilleshiel van de Fransen.

Aartshertog Karl was zich daar uiteraard van bewust. De Fransen wilden gaan vechten met de Donau in de rug. Wanneer de Oostenrijkers de kwetsbare verbindingslijnen over de Donau konden verbreken, waren de Fransen dus ingesloten. Napoleon wist dat hij een risico nam maar was gaan geloven dat hij onoverwinnelijk was en handelde overmoedig. De bruggen werden in korte tijd gebouwd en de Franse troepen marcheerden de noordoever op richting twee dorpjes: Aspern in het Westen en Eßling in het Oosten. Daar kozen de Fransen positie.

Napoleon wilde met een aanval op het centrum de Oostenrijkse hoofdmacht doormidden hakken. Maar al snel werd de rekening voor deze waaghalzerij gepresenteerd. De Oostenrijkers slaagden erin om de kwetsbare pontonbrug van de Fransen onklaar te maken. Ze lieten boten gevuld met stenen stroomafwaarts glijden. Deze veroorzaakten aanzienlijke schade waardoor de bevoorrading werd afgesneden. Daardoor kampten de Fransen al snel met een tekort aan buskruit voor hun artillerie. De Oostenrijkers waren op dit onderdeel dus sterker en rukten op naar Aspern en Eßling. De dorpjes werden in de strijd volledig van de kaart geveegd.

Napoleon en Lannes
Paul-Émile Boutigny (1853-1929) schilderde dit tafereel (detail van een schilderij uit 1894) waarin Napoleon zijn zwaargewonde vriend Jean Lannes bezoekt, nadat een kanonskogel zijn been verbrijzeld had. Lannes zou tien dagen na de veldslag aan zijn verwondingen overlijden.

Napoleon was laaiend dat de pontonbrug het had begeven en gaf uiteraard anderen de schuld. Hij liet de beschadigde brug in allerijl oplappen en zette zijn plan door. Maar de Oostenrijkers gingen door met hun aanval op zijn achilleshiel. Op 21 mei lieten ze een houten vlot stroomafwaarts de Donau afzakken. Daarop hadden ze een complete houten molen met pek overgoten en in brand gestoken. De pontonbrug begaf het definitief. Nu waren de Fransen ingesloten en was hun belangrijkste verbindingslijn verbroken. Zonder buskruit waren ze uitgeleverd aan de genade van de Oostenrijkers. Napoleon moest inzien dat hij een belangrijke tactische nederlaag geleden had en besloot in de nacht van 21 op 22 mei 1809 al zijn troepen te hergroeperen op het eiland Lobau. Hij was dus noodgedwongen om zich terug te trekken. Tijdens deze bloedige veldslag verloor hij drie generaals waaronder zijn vriend Jean Lannes.

De Slag
De Slag met tekeningen van Ivan Gil naar de roman van Patrick Rambaud en bewerkt door Frédéric Richaud

De graphic novel De Slag heeft beslist literaire kwaliteiten. Het scenario van Frédéric Richaud is namelijk een bewerking van de roman van Patrick Rambaud die via zijn hoofdpersonages een beschouwelijke en artistieke blik geeft op deze historische veldslag. Louis-François Lejeune en Henri Beyle hebben ook werkelijk bestaan. De eerste was niet alleen een Franse generaal maar ook schilder. En Henri Beyle werd onder zijn pseudoniem Stendhal jaren later bekend als schrijver.
 
Daarnaast heeft hij ook fictieve personages in zijn verhaal opgenomen, zoals de Fayolle en Vincent Paradis. De eerste is een cynische kurassier die enkel zijn eigenbelang volgt. Vincent Paradis doet mij persoonlijk denken aan Pierre Bezoechov uit Oorlog en Vrede. Hij moet vooral vechten om zijn menselijkheid te behouden en levert verbijsterd commentaar wanneer hij de slachting aan het oog ziet voltrekken: “Beesten. We zijn beesten aan het worden.”
 
Ramboud gebruikt ook meerdere perspectieven om zijn verhaal te vertellen. Allereerst de verschillende strijdtonelen. Daarbij vallen nogal wat namen van generaals maar dat is onvermijdelijk bij een verslag van een historische veldslag. Ook Wenen vormt een toneel. De sfeer in de mondaine hoofdstad staat in schril contrast met de taferelen op het slagveld. Wanneer de veldslag begint staat er veel publiek op de Donaukade in Wenen. Met toneelkijkers worden de gevechten gevolgd alsof men naar een toneelstuk kijkt. De hoofdpersonage Louis-François Lejeune treedt tijdens de gevechten op als verbindingsofficier en verbindt zo letterlijk de hoofdrolspelers aan de Franse zijde met elkaar: Masséna, Lannes, Espagne, Molitor, Sainte Croix, Saint-Cyr, Périgord, Bessières, Berthier en uiteraard Bonaparte lui-même.

speelplaats voor de fantasie

herlezen: de eerste vijf verhalen van Ravian (1969-1973)
Drie in eerste druk en twee in stripweekblad PEP (1972 en 1974)

ravianIn het najaar van 1972 verscheen in het stripblad PEP de episode Het verloren volk uit de Franse sciencefiction-stripreeks Ravian. Als negenjarige zat ik vreemd te kijken naar de tekeningen van Jean-Claude Mézières. Ik las geen stripverhaal maar ik keek in een andere wereld. Dat is nog steeds waar sciencefiction wat mij betreft over gaat: het ontsluiten van andere werelden door de verbeeldingskracht. De onbevangen blik van een negenjarige heb ik na 48 jaar niet meer, maar soms breekt er toch weer iets van die oorspronkelijke verbazing en opwinding in mijn bewustzijn door.

De stripreeks Ravian en Laureline van Pierre Christin (Linus) en Jean-Claude Mézières begon in 1967. Door de ruimtevaart en de wedloop naar de maan was sciencefiction in de jaren zestig naast de western het populairste genre geworden. Er was uiteraard veel pulp, maar er werd ook sciencefiction op hoog niveau gemaakt, zoals 2001 a space odyssee (1968) van Stanley Kubrick (naar een scenario van Isaac Asimov).

Mézières is een meester in het visualiseren van vreemde werelden. Samen met Moebius (Jean Giraud) heeft hij ook invloed uitgeoefend op de sciencefiction film. Striptekenaars zijn geen production designers, maar de stap van strips naar production design is eigenlijk niet zo groot. Film en strip zijn verwante kunstvormen. Een striptekenaar visualiseert niet alleen het scenario maar componeert ook de filmische structuur van het verhaal met (camera)standpunten en het ritme van de sequentie. Dus een striptekenaar is storyboardtekenaar, production designer, set decorator, cameraman én regisseur ineen!

Pierre Christin maakte een soort mix tussen sciencefiction en James Bond en bedacht de tijd/ruimte-agent Ravian. Net als James Bond wordt hij vergezeld door een meisje. Laureline is zelf ook een typisch product van de jaren zestig, een vrijgevochten vrouw alla Emma Peel, die haar mannetje staat. Daarin is ze zo bedreven dat de man naast haar vaak een sukkel lijkt.

Een ander fenomeen uit de jaren zestig dat Christin in Ravian introduceert is de antiheld. Vooral in de tweede helft van de jaren zestig werden we overspoeld door antihelden en het personage Ravian pastte in deze trend. Als tijd/ruimte-agent rebelleert tegen het gezag, maar alleen wanneer dat gezag corrupt is. Antihelden zijn dus eigenlijk helden en nog steeds onze rolmodellen. Maar wat er in de jaren zestig veranderd is, is onze visie op gezag. De antiheld is onlosmakelijk verbonden met de anti-autoritaire houding.

ravianDe clichés van de antiheld en de vrijgevochten vrouw die ons vanaf de jaren zestig achtervolgen, bepalen voor mij beslist niet de kwaliteit van Ravian. Ook de scenario’s van Christin maken weinig indruk op mij. Als ‘soixante-huitard’ pur sang projecteert hij in zijn verhalen op andere planeten de bekende maatschappijkritiek van zijn generatie. De mens is door en door slecht, zolang hij andere planeten exploiteert en buitenaardse volkeren uitbuit voor zijn eigen gewin. Met het uitzwermen van de mens over de zonnestelsels in de verre toekomst, is het kapitalisme geen mondiaal probleem meer maar is het een kosmisch probleem geworden.

Nu we de aarde in kaart hebben gebracht, vlucht de verbeeldingskracht met onze raketten de ruimte in waar het buitenaards leven en buitenaardse beschavingen vindt.

Sciencefiction is een speelplaats voor de fantasie. In het verleden nodigden de verhalen van ontdekkingsreizigers of zieners ons uit om andere werelden met de verbeeldingskracht te exploreren. Nu we de aarde in kaart hebben gebracht, vlucht de verbeeldingskracht met onze raketten de ruimte in waar het buitenaards leven en buitenaardse beschavingen vindt. De kosmos als mer a boire.

Maar intussen blijven we gevangen binnen de grenzen van ons voorstellingsvermogen. Onze kennis richt zich niet naar de dingen, maar de dingen richten zich naar onze kennis. Ons voorstellingsvermogen wordt dus door onze kennis begrensd. De meeste buitenaardse wezens in SF-strips of films zijn daarom vaak tweevoeters en bestaan meestal uit knip-en-plakwerk van beesten of insecten (haren, schubben, facetogen, snuit, staart, hoeven). Sinds de middeleeuwse monnik manuscripten verluchtigde met fabeldieren is er eigenlijk weinig veranderd. We noemen het nu “wetenschappelijke fictie”, een mix tussen wetenschap en fantasie.

Sinds de middeleeuwse monnik manuscripten verluchtigde met fabeldieren is er eigenlijk weinig veranderd. We noemen het nu “wetenschappelijke fictie”, een mix tussen wetenschap en fantasie.

ravian In het woedende water (1969) moet de tijd/ruimte-agent Ravian in het jaar 1986 (een omkering van 1968, zoals 1984 een omkering is van 1948) op zoek gaan naar Xombul. Deze is in de tijd-ruimte ontsnapt en in Galaxity is men bang dat hij het tijd/ruimte-evenwicht zal verstoren. Daarom wordt Ravian eropuit gestuurd om hem terug te halen. Hij belandt in het New York van 1986 dat gedeeltelijk in puin ligt en overstroomd is ten gevolge van een tsunami.

Het keizerrijk der 1000 planeten (1970) speelt zich af op de planeet Syrte. Ooit was dit het centrum van een machtig rijk, maar Syrte is in verval geraakt sinds een religieuze elite, de zieners genaamd, de dienst uitmaakt. Deze zieners zetelen in de citadel van Syrte waar Ravian en Laureline weten door te dringen. Ze sluiten zich aan bij een groepje rebellen rond de koopman Elmir en besluiten het gezag van de zieners definitief omver te werpen. Viva la revolución!

ravianIn Land zonder sterren (1971) komen Ravian en Laureline in het zonnestelsel Ukbar. Daar bedreigt een geheimzinnige planeet vier andere planeten. Ravian en Laureline gaan op verkenningsvlucht en ontdekken dat deze dode planeet aan de binnenkant hol is en leeft. Het is een in zichzelf gekeerde planeet zonder sterren.

In Het verloren volk (1972) keren de oorspronkelijke bewoners van de planeet Alflolol na duizenden jaren weer terug. Inmiddels is deze planeet gekoloniseerd door de aarde en draagt ze de naam Technorog. De planeet is rijk aan delfstoffen en daarom een wingewest van de aarde. Ravian en Laureline nemen het op voor de oorspronkelijke bewoners en komen daardoor in conflict met de gouverneur van Technorog die de natives liever kwijt dan rijk is.

ravian In De vogels van de meester (1974) lijden Ravian en Laureline schipbreuk op een planeet waar ze een enorm ruimteschepenkerkhof aantreffen. Daar ontmoeten ze een gemengd volk, afkomstig van verschillende planeten, dat onderdrukt door ‘de Meester’. Hij oefent macht uit via een grote zwerm vampierachtige vogels die met hun giftige beet hun slachtoffers krankzinnig kunnen maken. Opnieuw een scenario waarin Christin klassenstrijd en revolutie op de voorgrond plaatst. Uiteraard sluiten Ravian en Laureline zich weer aan bij de rebellen.

Vedute di Roma [ 5 ]

Charles Louis Clerisseau (1721-1820)

Lang voordat de eerste ansichtkaart verscheen, ergens in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, bestonden er al prentjes voor toeristen. In Italië, het land waar het toerisme ontstaan is, konden kunstschilders vaak goed verdienen met het produceren van vedute, meestal stadsgezichten, maar soms ook landelijke taferelen. De eerste toeristen waren vaak rijke Engelsen die halverwege de achttiende eeuw hun Grand Tour door Italië maakten.

Canaletto (1697-1768) was misschien de beroemdste veduteschilder uit de achttiende eeuw. Een minder bekende veduteschilder uit de achttiende eeuw is Giovanni Paolo Pannini (1691-1765). En de bekendste vervaardiger van de ansichtkaart avant la lettre is Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). Zijn etsen konden in oplagen verspreid worden en vonden zo ook hun weg naar Engeland, waar de Engelse toeristen bij thuiskomst van hun Grand Tour deze vedute lieten zien, als illustratie bij hun reisverhalen.

Terwijl Canaletto topografisch verantwoorde schilderijen produceerde, namen Pannini en Piranesi het niet zo nauw met de werkelijkheid. Daarom is het woord veduta (een topografisch betrouwbaar stadsgezicht of landschap) bij hen vaak niet van toepassing. Ze gebruikten daarom het woord capriccio. Deze onderscheidt zich van de veduta doordat het een fantasiestuk is. Een schilder van een capriccio kan helemaal los gaan in zijn fantasie, maar baseert zich wel op bestaande antieke bouwwerken. Hij kan de triomfboog van Septimus Sevrus groter maken of combineren met andere ruïnes die niet op het Forum Romanum staan.

Het capriccio bestond al in de zestiende en zeventiende eeuw. Vorig jaar liet ik werk zien van Marco Ricci (1676-1730) die aan het begin van de achttiende eeuw werkzaam was. Hij schilderde zijn capricci met gouache.

clerisseau
Charles Louis Clerisseau and the genesis of Neoclassicism

Afgelopen week ontdekte ik het werk van Charles Louis Clerisseau (1721-1820). Deze architect en schilder maakte voor Catharina II van Rusland een serie capricci die zich nu in het Hermitage bevinden. Evenals Ricci werkte Clerisseau graag met gouache. Omdat dekverf alleen het oppervlaktelicht weerkaatst, ziet het werk er direct en fris uit.

Vedute di Roma [ 1 ] | Vedute di Roma [ 2 ] | Vedute di Roma [ 3 ] | Vedute di Roma [ 4 ]

socialistische messias

uitgelezen: Les mysteres de Paris (1842) van Eugene Sue

Les mysteres de Paris verscheen als feuilleton tussen 19 juni 1842 en 15 oktober 1843 in le journal des débats, een zeer invloedrijke krant in Frankrijk die in 1789 was opgericht en die tot 1944 zou bestaan. Veel Nederlandse vertalingen van lijvige Franse romans uit de negentiende eeuw zijn verkorte versies. Ik las de vertaling van Richard ten Berge en die is aanzienlijk korter dan het origineel dat in zes flinke delen werd uitgegeven. Misschien is deze vertaling ook meer een bloemlezing maar dat kan ik niet beoordeling omdat ik de oorspronkelijke Franse versie niet ken. Psychologische verfijning is bij Eugene Sue ver te zoeken. Het is melodrama voor het volk waarin de personages uit karton lijken gesneden. Literair beslist geen hoogstandje.

Maar waarom was Les mysteres de Paris dan zo’n groot succes? Ik denk om dezelfde reden waarom in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw soaps op televisie een succes waren. Je volgde met elkaar dagelijks het wel en wee van de vele hoofdpersonen en je kon er met elkaar over praten. Amusement dus. Omdat Les mysteres de Paris ook in de Parijse onderwereld duikt, zit er een flinke dosis misdaad in. Sue vermengt dat met allerlei onderwerpen waar het grote publiek van smult. Veel list en bedrog uiteraard en verder: sociale uitbuiting, kindermoord, waanzin, vervalsing, speculaties, hoeren en complotten.

Eigenlijk zijn Rodolphe en Jean Valjean een soort messiasfiguren die afdalen in de sociale ellende van de grote stad en laten daar het licht der gerechtigheid schijnen.

RodolpheDit feuilleton beïnvloedde Alexandre Dumas in 1844 voor zijn Graaf de Monte Cristo en in 1862 Victor Hugo voor Les Miserables. Vooral de sociale dimensie van Les mysteres de Paris werd door Dumas en Hugo nagevolgd en Hugo gebruikte Les Miserables als een politiek pamflet tegen de misstanden van zijn tijd. In de romans van Dumas en Hugo horen we duidelijk de echo van Rodolphe, de filantropische prins uit Les mysteres de Paris. Want zowel de graaf van Monte Cristo als Jean Valjean lijken gemodelleerd naar Rodolphe. Ze zijn niet alleen fysiek sterk maar ook kapitaalkrachtig. Met hun geld weten ze onrecht te corrigeren.

Eugene Sue was beïnvloed door het socialisme en populariseerde in zijn romans de opvattingen van Charles Fourier en Pierre-Joseph Proudhon. Victor Hugo volgde hem na en maakte van Les Miserables een bittere aanklacht tegen de sociale misstanden van zijn tijd. Eigenlijk zijn Rodolphe en Jean Valjean een soort messiasfiguren die afdalen in de sociale ellende van de grote stad en laten daar het licht der gerechtigheid schijnen.

soap uit 1842

Dramatis Personae van Les Mystères de Paris van Eugène Sue

Breedvoerigheid is vaak een kenmerk van de roman uit de negentiende eeuw. De lezer van vroeger had geen televisie of internet maar wel lange avonden tot zijn beschikking. Een roman van meer dan duizend bladzijden was vanwege zijn omvang nog niet afschrikkend. Hetzelfde gold voor het aantal personages. De romanschrijver verwerkte graag verhalen in verhalen en voerde daarbij telkens nieuwe personages op. In de roman-feuilleton speelden meestal tientallen personages mee. Het was de voorloper van de soap, waarbij de lezer dagelijks het wel en wee kon volgen van de hoofdpersonen. Voor het zeer succesvolle vervolgverhaal Les Mystères de Paris van Eugène Sue dat in 1842-1843 in een Franse krant werd gepubliceerd, maakte ik een Dramatis Personae. Dat deed ik niet in de gebruikelijke vorm, met een lijst in de volgorde van opkomst, maar met een visueel overzicht waarin de relaties van de verschillende personages naar voren komen.

Les Mysteres de Paris
Dramatis Personae van Les Mystères de Paris
[ klik op afbeelding voor een PDF ]

In het bovenstaande overzicht zijn bijna 60 personages uit Les Mystères de Paris opgenomen. De hoofdpersonages staan in grotere letters. De kleuren wijzen op de karakters, die bij Eugène Sue vaak eendimensionaal (goed of slecht) zijn. De groene staan voor de nobele karakters, de rode voor de corrupte personen, degenen die tot inkeer komen in oranje. De min of meer neutrale karakters en figuranten staan in geel. De hoofdpersoon Rodolphe staat in paars.

De neven

gisteren gezien op TV5: Les cousins (1959) van Claude Chabrol

les cousins 1959Les cousins (1959) was de tweede film van Claude Chabrol. Ook hier speelt het thema van twee jongemannen die elkaar weer tegenkomen en een tijdje met elkaar optrekken. Ditmaal zijn het geen oude vrienden, zoals in Le beau Serge, maar twee neven, zoals de filmtitel aangeeft. De hoofdrollen in Les cousins worden, net als in Le beau Serge, gespeeld door Gérard Blain en Jean-Claude Brialy.

Het verhaal is even eenvoudig als de filmtitel. Wat de sociale interactie boeiend maakt, zijn de tegenstrijdige karakters van de twee neven Paul en Charles. Paul is een doorgewinterde bohemien die leeft in een appartement in Parijs en meer geniet van de meisjes dan van zijn studie. Zijn neef Charles is vanuit de provincie naar Parijs gekomen voor zijn rechtenstudie en mag bij Paul zijn intrek nemen. Paul’s vriend Clovis, een dertiger met een drankprobleem, komt vaak over de vloer. Net als Paul leidt deze een dandy-achtig bestaan. Als Charles verliefd wordt op Florence, verwijderen de neven zich steeds verder van elkaar en worden de verschillen nog groter.

les cousins 1959
Waar ik erg van genoten heb, is de scene waarin Paul en Charles in een open sportwagen over de Champs-Élysées rijden. Prachtig om het Parijs van 1959 in zwart-wit te zien. Je mag mij daarvoor wakker maken.

Het verhaal van deze nouvelle vague film kon mij niet echt boeien. Ik kijk liever naar de beelden en in het bijzonder naar het tijdsbeeld. Dat is iets dat er automatisch insluipt en dus geen verdienste van Chabrol. Het existentialistische sfeertje van de nouvelle vague voelt na zestig jaar nogal gedateerd aan. De lichtheid en de levendigheid van Les cousins, die mij herinnert aan de films van Jean Renoir, wordt afgewisseld met existentiële zwaarte, maar de verbinding tussen beide polen voel ik niet, waardoor het eerder ingrediënten van de film worden, dan dat ze de film dragen.

Les cousins [ imdb.com ]