Categorie archief: boeken

Couperus en het voorbijgaan… [ 7 ]

gelezen: Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… (1906) van Couperus
wandelen door het Den Haag van Couperus met een stadskaart uit 1905

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

Net als De boeken der kleine zielen speelt van Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… zich hoofdzakelijk af in Den Haag waar Louis Couperus in 1863 geboren werd aan de Mauritskade 43. Hoofdstuk 3 begint met de korte, dagelijkse wandeling van de 93-jarige Emile Takma, een van de hoofdfiguren. Hij bezoekt zijn 97- jarige vriendin Ottilie Dercksz die aan de Nassaulaan woont, aan de rand van het Willemspark:

Tante Adèle keek uit het raam en volgde hem met de oogen, toen hij bij de kazerne omsloeg en over de hooge brug ging. Hij ging ook niet verder dan even in de Nassaulaan, naar mevrouw Dercksz, maar dien afstand haalde hij, fijn recht van gestalte en stram van beenen: in zijn hoog toegeknoopte overjas schijnbaar niet eens zoo een heel ouden heer, ook al was iedere stap overdacht, gesteund met den zwaren, ivoorknoppigen stok. Om vooral niet merken te laten, dat de kleine wandeling hem was zijn sport en zijn inspanning, véel sport en veel inspanning voor zijn niet meer dan nerveuze krachten, moest hij wel overdenken iederen stap, maar hij slaagde er in als zonder moeite te loopen, stijfrecht: en hij bestudeerde zich in de spiegelramen van de rez-de-chaussée der huizen. Op straat viel het niet op, dat hij zoo héel oud was.
(Hoofdstuk III, blz. 32)

De oude heer Takma wordt hier bewust als (oude) voorbijganger beschreven. Couperus had zijn wortels niet alleen in het naturalisme maar ook in het symbolisme. De symboliek is overduidelijk: de korte wandeling van Takma is niet alleen een concretisering van de titel van de roman, maar bevat ook een belangrijk moment van zelfreflectie: Takma ziet zichzelf voorbijgaan “in de spiegelramen van de rez-de-chaussée der huizen”.

hoge brug Takma
Op een wandeling door Den Haag kunnen we net als Emile Takma onszelf bekijken “in de spiegelramen van de rez-de-chaussée der huizen”.

De hoek van de Mauritskade en de Nassaulaan aan de Singelgracht is sinds 1904 nauwelijks veranderd. Maar recht daar tegenover aan de andere kant van de Mauritskade brak in de nacht van 6 tot 7 maart 1919 een brand uit in de Oranjekazerne. Deze brandde tot op de grond toe af. Het geboortehuis van Couperus dat er precies naast lag, bleef gelukkig gespaard. Op de plek van de Oranjekazerne verscheen in de jaren twintig nieuwbouw in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. De nieuwe tussenruimte kreeg de naam Couperusplein.

Willemspark
Het Willemspark van bovenaf gezien met Plein 1813, de villatuinen van de Sophialaan en de Nassaulaan. De pijl wijst het “bruggetje van Takma” aan. Recht daartegenover het Couperusplein waar tot 1919 de Oranjekazerne stond.
Hij kwam meestal iederen dag, en als hij niet kwam, liepen tante Adèle of Elly aan, om het even te zeggen. Zij wachtte hem dus, in haar grooten stoel. Zij zat bij het raam, en zag uit op de villa-tuinen van de Sofia-laan.
(Hoofdstuk III, blz. 32)
Den Haag in 1905
Naast de ingang van de Oranjekazerne stond het ouderlijk huis van Louis Couperus. Op de plek waar de kazerne heeft gestaan, bevindt zich nu het Louis Couperusplein.

Het Louis Couperusgenootschap organiseert het hele jaar door Couperuswandelingen door Den Haag. De wandeling begint bij het borstbeeld van de schrijver in de Surinamestraat en brengt u vervolgens langs Couperus’ geboortehuis aan de Mauritskade en de woonhuizen waar de familie Couperus verbleef na hun terugkomst uit Nederlands-Indië. Zo ook het huis waar Couperus zijn debuutroman Eline Vere schreef. U bezoekt ook de locaties waar de auteur zijn drie Haagse romans situeerde: de Archipelbuurt en de Nassaulaan. Een bezoek aan het Louis Couperus Museum in de Javastraat (ca. 30 minuten) behoort tot de mogelijkheden. De wandeling gaat verder over het Noordeinde en eindigt op het Lange Voorhout. Onderweg worden passages uit de romans voorgelezen.
louiscouperus.nl/wandelingen

Couperus en het voorbijgaan … [ 6 ]

gelezen: Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… (1906) van Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

van oude mensenVan oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… is de laatste Haagse roman van Louis Couperus. Hij voltooide deze in december 1904 in Nice en het jaar daarop zou het gepubliceerd worden in de derde jaargang van het tijdschrift Groot Nederland en in 1906 verscheen het in boekvorm bij Uitgeverij L.J. Veen in Ede. Omdat de verkoopcijfers van zijn romans steeds meer tegenvielen, ging Couperus zich steeds meer toeleggen op journalistiek werk. In Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… voert Couperus een alter ego van hem op in de persoon van Charles “Lot” Pauwe. Tegenover zijn verloofde Elly doet hij een bekentenis:

- Neen, ik heb al jaren lang geen idee meer voor een roman. Ik geloof ook niet, dat ik er meer een schrijf. Zie je, Elly: ik word… te oud om te schrijven voor heel jonge menschen en wie anders lezen romans…
- Maar je schrijft toch niet alleen voor je publiek; je hebt toch je kunst voor jezelven!
- Zoo een steriel idee, zoo een principe… Alles heel mooi, als je heèl jong bent, dan is het heerlijk je met die kunstpassie wat aan te stellen, dan ‘doe’ je er aan, zoo als een ander aan sport, of aan lekker-eten… Kunst is heusch in het leven niet alles. Het is iets heel moois, maar het mag eigenlijk geen doel zijn. Kunstenaars hebben, met heel veel pretentie, eigenlijk een klein levensdoel.
(deel I, Hoofdstuk VI, pag. 53)

In Lot Pauwe horen we hier dus Couperus zelf. Na 1904 zou hij geen Haagse romans meer schrijven en na Aan den weg der vreugde (1908) ook geen eigentijdse romans meer. In de laatste vijftien jaar van zijn leven schreef hij naast heel veel journalistiek werk nog drie historische romans. Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… zou ergens een afscheid zijn. Niet voor niets komt het woord “voorbij” door de hele roman veelvuldig voor, het zit ook in de titel gekropen. Hand in hand met het woord “oud”. Ook dat woord komt bij Couperus’ alter ego Lot Pauwe steeds naar voren. Opnieuw in een dialoog met Elly wanneer ze op huwelijksreis in Parijs zijn:

- Je vindt me niet te oud, je geblazeerden man… In Italië zullen we genieten…
- Daar zal alles toch nog ouder zijn…
- Ja, maar dàt wordt niet meer oud… Dat is alles al voorbij. Dat is alles het Verleden. Dat is zichtbaar Verleden, en daarom zoo rustig. Het is alles dood.
- Het land leeft toch… met modern leven…Maar dat kan me niet schelen… Ik zie er alleen het Verleden, en dat ligt er zoo mooi rustig, dood. Dat maakt me niet treurig. Wat me treurig maakt, dat zijn de oude menschen en de oude dingen, die nòg leven, en die zóo oud ons voorbij gaan, zoo langzaam, langzaam aan – maar wat rustig dood ligt, en dat zoo heerlijk mooi als in Italië, dat maakt me niet treurig, dat maakt me kalm, en dat wekt mijn bewondering, voor alles wat vroeger zoo mooi levend geweest is en nu nog zoo heel mooi is in den dood. Parijs maakt me treurig, omdat de stad stervende is – als heel Frankrijk -; Rome maakt me gelukkig: de stad – dat wat ik er zie – is dood, en ik voel me er zelven nog jong en nog leven, en dat maakt me blij, egoïst – blij, terwijl ik tegelijkertijd bewonder de doode en kalme schoonheid.
(deel I, Hoofdstuk XII, pag. 107)

Hier komt een belangrijke kerngedachte van Couperus naar voren: de dingen die voorgoed voorbij zijn, dood en begraven, maken kalm. Maar het voorbijgaan, het stervende maakt treurig. Daarom houdt Lot van Rome en niet van Parijs. In Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… laat Couperus de drie oudste (stokoude, want 88, 93 en 97 jaar oud!) hoofdpersonen sterven. Hij laat hen eigenlijk nog even voorbijgaan… en dan voorgoed voorbij zijn. En daarmee ook “Het Ding” dat ze met zich meedragen, een verschrikkelijk geheim dat op de familie rust als een vloek. Sommigen van de (ook al oude) kinderen zijn hier enigszins van op de hoogte, zoon Harold zelfs als ooggetuige, maar die zwijgt. Couperus laat zien dat zwijgen de oplossing niet is, dat door te (ver)zwijgen “het Ding” macht houdt over de familie.

dp_couperus_small
Dramatis personae – Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (klik op afbeelding voor vergroting)

Ook laat Couperus zien hoe de verschillende kinderen (en kleinkinderen) omgaan met het familiegeheim. De ene dochter vlucht in ontkenning en haar broer in perversiteiten, weer een andere dochter zoekt verlossing voor haar familie in religie. Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… is daarmee een zeer boeiende psychologische roman geworden die vanuit de verschillende personages laat zien hoe je kunt reageren op een verschrikkelijk familiegeheim. En dat gaat zeker ook kleinzoon Lot en zijn verloofde Elly aan!

(wordt vervolgd…)

Couperus en het voorbijgaan … [ 5 ]

gelezen: De boeken der kleine zielen (1901-1903) van Louis Couperus
Psychologie en Theosofie bij Louis Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

In Het late leven, het tweede boek der kleine zielen, ontluikt er in Constance iets dat “geestelijk leven” genoemd kan worden. Haar noodlot, sociale uitsluiting, leert ze in haar voordeel te gebruiken. Ze ziet hoe betrekkelijk en eigenlijk hoe bekrompen en klein het leven in de hogere kringen is. Ze ontdekt onverwachte grootsheid in het alledaagse, zoals de wolkenluchten die boven Den Haag voorbijtrekken:

“Zij glimlachte, uitkijkend, opkijkend naar de eeuwig voortrollende luchten… De wolken zij voerden daar, soms hoog, soms laag, boven de huizen, boven de hoofden van de mensen, gelijk aan, die mensen minachtend, passies: zware reusachtige passies, die, op de passie van de winden, aanzwierden uit een ver rijk van enkele fronsende, stormende hartstocht, en, met kohorten van dreigende passies, rolden zij voort, hoog, machtig en groots, als met een reusachtig leven van goddelijkheid boven het klein menselijk gedoe, dat onder de daken school, waarover zijn trokken, stortend steeds nieuwe vallen van wateren…”

De blik van Constance is zich in Den Haag aan het verwijden en in korte flitsen wordt ze even uit de kooi van haar teruggetrokken bestaan aan de Kerkhoflaan gelicht. Ze deelt dit bewustzijn niet alleen met haar broer Paul en Max Brauws, maar ook met haar zoon Addy. In hem ziet ze zelfs een “grote ziel”. Couperus gebruikt het onderscheid tussen kleine ziel en grote ziel niet voor niets. Dat komt omdat hij belangstelling was gaan tonen voor psychologie en theosofie.

Frederik van Eeden 1890In 1890 had de 30-jarige Frederik van Eeden (drie jaar ouder dan Couperus) in Dordrecht een voordracht gehouden over het ontstaan van de theosofische beweging. De Theosophical Society was vijftien jaar eerder in New York opgericht door o.a Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891) en Henry Steel Olcott (1832-1907). Met zijn lezing gaf Frederik van Eeden in Nederland meer bekendheid aan de theosofie en twee jaar later werd de Theosofische Vereniging in Nederland opgericht. Overigens bestond er in de jaren 1882-1889 in Den Haag al een theosofische loge (Post Nubila Lux), een initiatief van kapitein Adalberth de Bourbon. Het was de allereerste theosofisch loge in Nederland. Heeft Couperus deze ooit bezocht? Daarover is niets bekend.

Extaze“Interessant voor ons is vooral de naam van de eerste Haagse Loge: Post Nubila Lux (‘Na wolken licht’). Te bewijzen is het niet, maar het lijkt er toch bepaald heel veel op, dat Couperus, die in een brief van 31 januari 1892 aan zijn uitgever zijn wensen ten aanzien van het titelblad van Extaze (1892) geuit had (‘Ik had mij zoo iets gedacht van een groote ster, met een enkel lijntje van een wolk’), daarbij gedacht heeft aan de naam van deze Haagse theosofische loge.”
Bron: Een theosofische interpretatie van Couperus’ Extaze door Maarten Klein, De Revisor 1983

In zijn lezing verwijst Van Eeden naar Arthur Schopenhauer (1788-1860): “Schopenhauer voorspelde dat er een tijd zou komen, waarin de Oud-Indische letterkunde, de Sanskritische boeken, de Veda’s, de Upanishad’s en wat er verder nog onbekend in Indië bewaard is gebleven, op de Europeesche cultuur een invloed zou uitoefenen van gelijken omvang als die het Grieksch op de midden-eeuwsche beschaving heeft gehad.”

Schopenhauer zou na 1850 veel gelezen worden. Met zijn pessimistische filosofie gaf Schopenhauer een belangrijke impuls aan het verzet tegen de positivistische wetenschap die ook na 1850 dominant geworden was. In plaats van het positivisme waarin het om de waarneembare wereld gaat, legde Schopenhauer de nadruk op de wil. Zijn hoofdwerk heet daarom Die Welt als Wille und Vorstellung. De wil die hij opvatte als de wereldwil (en dus niet als de individuele wil) was hij op het spoor gekomen door zich te verdiepen in de Upanishads. Deze oude Indische geschriften kwamen in Het Westen de belangstelling te staan in een periode waarin de objectiverende natuurwetenschappen hun triomfen vierden.

De theosofische beweging, waar de lezing van Frederik van Eeden over gaat, wortelde vooral in de oude Indische filosofie en bood een derde weg aan tussen wetenschap en religie. De dominante religie in Europa was altijd het christendom geweest, maar door de Verlichting en de moderne natuurwetenschappen, werd het waarheidsgehalte (de objectiviteit) van het christendom steeds meer verworpen. Van Eeden zegt in zijn lezing:

De religie met het begrip van een beloonend en bestraffend God is weg, – en wat er in de plaats kwam, de natuurwetenschap, is volkomen onmachtig om dit allereerst verlangen der menschen te bevredigen. Op de allereenvoudigste, de primitiefste vragen die ieder maar eventjes nadenkend mensch terstond zal stellen: ‘Waarom leef ik? Waarom moet ik zooveel moeite doen? Zooveel lijden? Waarom moet ik goed zijn en niet alleen voor mijzelf zorgen?’ Op die vragen antwoordt de natuurwetenschap niet. En haar uitvlucht is: ‘Lieve vrienden, verlangt geen antwoord, want je wilt toch niet dat ik leugens vertel?’
“God is weg, de hemel en de hel zijn weg – de geleerden zijn nog niet aan de kwestie toe, – daar drijven we nu – op goed geluk – ieder maar zoowat op eigen vleugeltjes – naar zijn eigen particuliere leerstukjes.

De wetenschap is oppermachtig geworden en volgens Van Eeden wordt ze precies hetzelfde als de macht (het christendom) die ze heeft verdrongen: de wetenschap wordt zelf een religie. Al heeft de wetenschap voor Van Eeden het recht zichzelf onaantastbaar en onschendbaar te verklaren, “maar zij heeft niet het recht elke intellectueele of intuitieve beweging in de hoofden der menschen, die zich waagt te verheffen naast haar of boven haar, met den banvloek van hare minachting te treffen.” De wetenschap is dus niet almachtig en niet alleen zaligmakend.

Vervolgens stelt hij dat het positivisme door de fixatie op de waarneembare werkelijkheid de metafysica probeert uit te wissen, maar dat de wetenschap in haar zwakste punt getroffen wordt door wijsbegeerte en religie. Volgens Frederik van Eeden is het zwakste punt van de wetenschap de psychologie. Immers, het woord psychologie is afgeleid van het woord psyche (ziel) en dat is voor het positivisme een metafysisch begrip, een speculatie. Het vulgair materialisme had de ziel afgewezen omdat alleen het waarneembare (de materie) werkelijk is voor het positivisme. Ohne Phosphor kein Gedanke.

Op het gebied van psychische en paranormale verschijnselen daagde de wetenschap zichzelf uit maar kwam met een mond vol tanden te staan. Juist de Indische filosofie bleek antwoorden te geven op onverklaarbare fenomenen als telepathie, hypnose en spiritisme. In het laatste kwart van de negentiende eeuw lijken het positivisme (het waarneembare) en occultisme (verborgene) als schepen in de nacht langs elkaar heen te varen. Toch is er ook interactie. De theosofie ziet de duizenden jaren oude kennis die esoterische tradities (zoals de Oud-Indische) aanreiken juist als wetenschap. Dus probeert de theosofie het occultisme en positivisme met elkaar te verzoenen. Fredrik van Eeden is hier een voorstander van. En hij is niet de enige. Nadat in 1892 de Theosofische Vereniging in Nederland is opgericht, wordt theosofie populair, vooral onder de hogere burgerij die het christendom verlaten heeft. Ook de familie van Couperus hoort daarbij.

Passiebloem Mondriaan
Passiebloem (1907) Piet Mondriaan

In Het late leven laat Couperus de “kleine ziel” van Constance van der Welcke tenslotte helemaal tot bloei komen: ‘Nauwelijks in haar was er een zweem van gedachte aan wat de wereld, de mensen, de kleine mensen – zij, die daar draaiden in het kringetje, met hun vooroordeeltjes en eigendunkelijkheidjes, met hun religietjes en filosofietjes, voor immoreels zouden gevonden hebben in zoo vreemde beschouwingen van een getrouwde vrouw omtrent zichzelf – een vriend – haar man – en het nichtje, dat die man klaarblijkelijk liefhad… Zij was een kleine mens als zij allen; zij was een kleine ziel – als zij allen – maar hare ziel, de hare, groeide, groeide op, groeide uit: een luchtigheid als van vleugels scheen haar te kunnen voeren nu naar de grootere wolkluchten daarginds… naar verre steden… waarover de bliksems uitsloegen der nieuwe revelaties en waarheden… In haar was alles veranderd…’

over lichtende drempels“Vlak voor en tijdens het schrijven van De Boeken der kleine zielen houden de ‘stille krachten’ hem bezig. Over lichtende drempels, een verhaal waarin van een geheimzinnige relatie tussen gestorven zielen en familieleden op aarde sprake is en dat duidelijk onder invloed van de theosofie geschreven is, is daarvan een voorbeeld.”
(Bron: Het zit in de familie, door Jan Fontijn (De Revisor, 1982))
In 1917 vertelde Couperus in een interview aan André de Ridder dat hij na Eline Vere ‘veel nagedacht heeft over spiritisme en theosofie’.

(wordt vervolgd …)