Dagelijks archief: maandag 8 oktober 2007

woestijnervaring [ 11 ]

elfde dag: Gizeh en Sakkara

In onze pelgrimage nemen we vandaag een uitstapje naar het land van de farao’s en we bezoeken de ouste bouwwerken ter wereld. Archeologen zijn het er tegenwoordig over eens dat we de grote piramides uit het Oude Rijk (van de farao’s Cheops, Chefren en Mykerinos) moeten dateren rond 2500 voor Christus. De trappenpiramide van farao Djoser (bij Sakkara) die we ‘s middags zullen bezoeken, is zelfs nog iets ouder. In de tijd van Mozes en de exodus uit Egypte bestonden deze bouwsels al ruim duizend jaar!

Gizeh
piramide van Cheops met sfinx

piramide van DjoserDe trappenpiramide van Djoser is oorspronkelijk niet als dusdanig opgezet, maar begon als mastaba, een klassieke Egyptische grafvorm. In latere stadia werd het grondvlak vergroot, tot uiteindelijk 126 bij 109 meter, en werden steeds kleinere trappen toegevoegd. Uiteindelijk kwamen er zes trappen voor een totale hoogte van meer dan 60 meter. Onder de piramide zijn er verschillende galerijen en kamers en één van die kamers is de eigenlijke grafkamer. Er is in de zuidmuur een klein graf, waarin het ka-beeld van de farao stond. De naam trappenpiramide stamt niet uit de vroegere tijd maar uit de 19e eeuw. Het heet zo omdat de piramide niet echt een piramide is, men kan als het ware op de trappen lopen. De piramide kan gezien worden als het helder is uit Caïro.

Bron: nl.wikipedia.org

Het geheim van de grote pyramide (1959)Naast een boek over de woestijnvaders heb ik ook drie stripboeken meegenomen naar Egypte. De boog kan nu eenmaal niet altijd gespannen zijn. Zeggen ook de woestijnvaders. Het geheim van de Grote Piramide (deel een en twee) is niet zomaar een stripverhaal. Het verhaal uit 1954 is een onbetwiste klassieker. Een echt jongensboek waar ik vroeger van gesmuld heb en zeker van blijf smullen, ook dertig jaar later weer. Edgar P.Jacobs forever!
 
 
De Sigaren van de faraoVan de andere grote meester van de Brusselse school Hergé, neem ik ook een stripalbum mee en het was ook geen moeilijke keuze welke Kuifje het moest worden. De sigaren van de farao tekende Hergé in 1934 maar in 1954 verscheen pas de ingekleurde versie die wij nu kennen. Aardig detail: een van de gemummificeerde Egyptologen op de omslag (tweede van rechts) heet E.P. Jacobini, een verwijzing naar Edgar P. Jacobs, met wie Hergé goed bevriend was.