Chateaubriand & Napoleon [ 2 ]

Chateaubriand doet op 18.6.1815 vanuit Gent verslag van de Slag bij Waterloo

GirodetIn het veertiende “boek” (eigenlijk hoofdstuk) van Mémoires d’Outre-Tombe beschrijft Chateaubriand zijn eerste ontmoeting met Napoleon in 1802. De schrijver had in datzelfde jaar grote bekendheid gekregen door de publicatie van zijn Génie du christianisme waarin hij het christelijk geloof herwaardeerde na een periode van atheïsme tijdens de Franse Revolutie. Napoleon was op het gebied van religie een opportunist die het grote succes van dit boek hoopte te gebruiken om de paus weer aan zijn kant te krijgen. Chateaubriand wijdt zes “boeken” aan Napoleon die hij lang na de dood van Napoleon schreef omstreeks 1838.
 
Aflevering 2: De Slag bij Waterloo

Tot aan de Eerste Wereldoorlog, bijna honderd jaar lang, was de Slag bij Waterloo een van de grootste gebeurtenissen in de geschiedenis. De hele negentiende eeuw markeerde Waterloo het einde van een stormachtig tijdperk: de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen. In juni 1815 begon een nieuwe tijd die we kennen als de Restauratie. Overal in Europa werd de monarchie hersteld en probeerde men te doen alsof er niets gebeurd was.

De Slag bij Waterloo was in de negentiende eeuw ook een onderwerp voor de romanschrijver. De afgelopen jaren las ik in verschillende romans uit de negentiende eeuw over Waterloo: In De kartuize van Parma van Stendhal maakt Fabrizio del Dongo een achterhoedegevecht mee zonder dat de grote veldslag in beeld komt. Het tweede deel (Cosette) van Les Misérables van Victor Hugo begint met een gedetailleerde beschrijving van de bestorming op de kasteelboerderij Hougoumont, een van de strijdtonelen van de grote veldslag.

Hougoumont
Engelse herdenkingspostzegel uit 2015
Cette grande bataille, encore sans nom, dont j’écoutais leséchos au pied d’un peuplier, et dont une horloge de village venait de sonner les funérailles inconnues, était la bataille de Waterloo!

Ook Chateaubriand schrijft over Waterloo. In boek XXIII van Memoires van over het graf (1848) schrijft hij over de Honderd Dagen in het voorjaar van 1815. Aanvankelijk adviseert Chateaubriand de koning Lodewijk XVIII om in Parijs te blijven. Maar op 13 maart 1815 vlucht de koning met zijn hofhouding naar Gent waar hij zich vestigt in Hotel d’Hane-Steenhuyse aan de Veldstraat. Als minister in het hogerhuis vergezelt Chateaubriand de koning naar Gent en op 18 juni schrijft hij in zijn memoires:

“Op 18 juni 1815 verliet ik tegen het middaguur Gent door de Brusselse Poort. (…) Ik was al meer dan een mijl buiten de stad toen ik een dof gerommel meende op te vangen: ik hield de pas in, keek naar een tamelijk zwaar bewolkte hemel en overlegde bij mezelf of verder zou wandelen of maar weer beter richting Gent kon gaan vanwege de kans op onweer.(…) Ik liep weer door: ik had nog geen dertig stappen gedaan of het gerommel begon weer, nu eens kort, dan weer lang en met ongelijke tussenpozen. (…) Doordat de knallen niet zo zwaar doordreunden en het niet van die aaneengeschakelde ratelende slagen waren zoals bij donder het geval is, kwam de gedachte bij mij op aan een vuurgevecht.(…) Door en inmiddels opgestoken zuidenwind was het kanongebulder duidelijker hoorbaar geworden. Die grote, vooralsnog naamloze veldslag, waarvan ik de echo aan de voet van de populier opving, en voor de nog anonieme doden waarvan de doodsklok van een dorpskerk al had geluid, dat was de slag bij Waterloo!”

Le 18 juin 1815, vers midi, je sortis de Gand par la porte de Bruxelles ; j’allais seul achever ma promenade sur la grande route. J’avais emporté lesCommentaires de César et je cheminais lentement, plongé dans ma lecture. J’étais déjà à plus d’une lieue de la ville, lorsque je crus ouïr un roulementsourd : je m’arrêtai, regardai le ciel assez chargé de nuées, délibérant en moi-même si je continuerais d’aller en avant, ou si je me rapprocherais de Gand dansla crainte d’un orage. Je prêtai l’oreille ; je n’entendis plus que le cri d’une pouled’eau dans les joncs et le son d’une horloge de village. Je poursuivis ma route ; je n’avais pas fait trente pas que le roulement recommença, tantôt bref, tantôtlong et à intervalles inégaux ; quelquefois il n’était sensible que par unetrépidation de l’air, laquelle se communiquait à la terre sur ces plainesimmenses, tant il était éloigné. Ces détonations moins vastes, moins onduleuses, moins liées ensemble que celles de la foudre, firent naître dans mon esprit l’idéed’un combat. Je me trouvais devant un peuplier planté à l’angle d’un champ dehoublon. Je traversai le chemin et je m’appuyai debout contre le tronc de l’arbre, le visage tourné du côté de Bruxelles. Un vent du sud s’étant levé m’apporta plus distinctementle bruit de l’artillerie. Cette grande bataille, encore sans nom, dont j’écoutais leséchos au pied d’un peuplier, et dont une horloge de village venait de sonner les funérailles inconnues, était la bataille de Waterloo!
 
Bron: fr.wikisource.org