door Wilhelm Heinrich Wackenroder en Ludwig Tieck
Van mijn schoonmoeder uit Celle kreeg ik op Heiligenabend een prachtig boekje: Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders van Wilhelm Heinrich Wackenroder en Ludwig Tieck. Het is een van de belangrijkste werken uit de Frühromantik (oder Spätaufklärung) en past precies bij mijn alter ego van God-, natuur- en kunstminnende kluizenaar. In de negentiger jaren van de achttiende eeuw, dik tweehonderd jaar geleden dus, werden de eerste voortekenen van de industriële revolutie al overal zichtbaar. De industrialisering zou de wereld in de daarop volgende eeuw ingrijpend gaan veranderen. Mechanisering, automatisering en massaproductie betekenden een onttovering van de wereld en een enkele gevoelige natuur was zich toen al bewust dat de mens met al de voortbrengselen van de Verlichting iets ontnomen zou gaan worden. De romantici waarschuwden voor een al te wetenschappelijk wereldbeeld en verlangden terug naar een tijd waarin de wereld nog niet door de Rede werd beheerst. Ze koesterden en idealiseerden de Middeleeuwen waar de wetenschappers uit hun tijd juist zo op neer keken. Geheel in deze geest werden de Herzensergießungen van Wilhelm Heinrich Wackenroder geschreven: overpeinzingen en brieven van een kloosterling over de (Italiaanse) kunst vaak in relatie met het Christelijk geloof.

van Johann Friedrich Overbeck
een typisch ‘Nazareners’ schilderij
Het geschrift zou zeer veel invloed hebben op een groep schilders die zich de Nazareners noemden, die je enigszins kunt vergelijken met de Engelse Pre-Rafaëlieten met als grote verschil dat eerstgenoemden juist bewondering voor Rafaël hadden, in plaats van dat ze uitsluitend de schilderkunst vóór Rafaël als voorbeeld stelden. Ook zouden de Herzensergießungen invloed uitoefenen op de Duitse idealistische filosofie in het bijzonder op die van Friedrich Wilhelm Joseph Schelling
Het korte leven van Wilhelm Heinrich Wackenroder is nauw verbonden met dat van Ludwig Tieck, een andere wegbereider van de Romantiek, die een hechte vriend van hem was. Wackenroder was de zoon van een Berlijns jurist en groeide in een piëtistisch klimaat op. Hij leerde zijn beste vriend Tieck op school kennen. Wackenroder studeerde eerst een tijd in Göttingen, en Tieck in Halle an der Saale, maar in 1793 trokken ze samen naar Erlangen om er aan de universiteit te studeren. In dat jaar maakten ze rondreizen langs de steden in de buurt, zoals Neurenberg, Bayreuth en Bamberg. Deze plaatsen waren in de middeleeuwen belangrijke kunstcentra, en Wackenroder was zodanig onder de indruk van de oude Duitse meesters, dat hij een aantal baanbrekende ideeën over kunst, de natuur en godsdienst formuleerde.
In Dresden ontdekte hij de meesters van de Italiaanse renaissance; hij begon te werken aan een reeks essays over kunstenaars, die hij met poëtische bevlogenheden vervlocht. Samen met Tieck stelde hij een boek samen, Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders, dat naast achttien kunstenaarsbiografieën eveneens novellen bevatte. Dit werk werd in 1797 anoniem gepubliceerd. Het is onduidelijk, welke stukken van Wackenroder zijn en welke van Tieck; na Wackenroders dood publiceerde Tieck een heruitgave met, naar hij beweerde, enkel teksten van zijn vriend.
Bron: nl.wikipedia.org
Wackenroder was beïnvloed door het piëtisme en zijn taal doet, zeker voor onze tijd, nogal overdreven aan. Maar we moeten ons tegelijkertijd realiseren dat hij over grootse dingen spreekt zonder enig cynisme. Ruim tweehonderd jaar later zijn wij als kinderen van een post-industriële, onttoverde en gecomputeriseerde wereld, doorgaans blasé geworden voor de fonkelingen die Wackenroder in de natuur en in de kunst kon waarnemen. Hij heeft deze schatten in zijn hart verzameld en stort deze via zijn kloosterling aan ons uit. Hieronder volgt een fragment uit het hoofdstuk Von zwei wunderbaren Sprachen und deren geheimnisvoller Kraft waarin de natuur en de kunst als twee verschillende talen worden beschouwd die bemiddelen tussen het goddelijke en het menselijke.
des Waldes, und das Rollen
des Donners, haben mir
geheimnisvolle Dinge von ihm erzählet, die ich in Worten
nicht aufsetzen kann.
Die irdischen Dinge haben wir in unsrer Hand, wenn wir ihre Namen aussprechen; – aber wenn wir die Allgüte Gottes oder die Tugend der Heiligen nennen hören, welches doch Gegenstände sind, die unser ganzes Wesen ergreifen sollten, so wird allein unser Ohr mit leeren Schallen gefüllt und unser Geist nicht, wie es sollte, erhoben.
Ich kenne aber zwei wunderbare Sprachen, durch welche der Schöpfer den Menschen vergönnt hat, die himmlischen Dinge in ganzer Macht, soviel es nämlich (um nicht verwegen zu sprechen) sterblichen Geschöpfen möglich ist, zu fassen und zu begreifen. Sie kommen durch ganz andere Wege zu unserm Inneren, als durch die Hülfe der Worte; sie bewegen auf einmal, auf eine wunderbare Weise, unser ganzes Wesen und drängen sich in jede Nerve und jeden Blutstropfen, der uns angehört. Die eine dieser wundervollen Sprachen redet nur Gott; die andere reden nur wenige Auserwählte unter den Menschen, die er zu seinen Lieblingen gesalbt hat. Ich meine: die Natur und die Kunst.

Bron: zeno.org
Wackenroder [ de.wikipedia.org ] | integrale tekst [ zeno.org ]