Het uitroepteken bij Couperus

gelezen: Angst en schoonheid (2013) van Bas Heijne

angst en schoonheid In 2013 publiceerde Bas Heijne ter gelegenheid van het 150e geboortejaar van Louis Couperus een lang essay over Couperus onder de naam Angst en schoonheid. Heijne leest al ruim 40 jaar Couperus en had in 2013 al een aantal opstellen gepubliceerd en lezingen gegeven over de (volgends Heijne en vele anderen) grootste romancier van Nederland. Een deel daarvan werd bewerkt en opgenomen in dit essay dat in de pers terecht veel lof kreeg.

Angst en schoonheid is een persoonlijke blik op het werk en leven van Louis Couperus en draagt dus het stempel van Bas Heijne. Daarin verschilt het van de Couperusbiografie van Frédéric Bastet uit 1987. (overigens ontvingen Bastet en Heijne beiden de P.C. Hooft-prijs in resp. 2005 en 2017.) Bij de liefhebber worden we deelgenoot in zijn passie voor het onderwerp. De biograaf houdt juist gepaste afstand en probeert zo getrouw mogelijk het leven van zijn onderwerp te volgen. Angst en schoonheid van Heijne en de Couperus biografie van Bastet vullen elkaar uitstekend aan en staan bij mij in de boeken kast als afsluiting van 14 romans van Couperus .

De visie van Bas Heijne verschilt soms van mijn eigen interpretatie van Couperus. Hij legt de nadruk vooral op het vraagteken bij Couperus. Zelf zie ik bij Couperus juist ook een uitroepteken. Dat krijgt in het essay van Heijne eigenlijk geen aandacht. Terwijl het duidelijk aanwezig is, bijvoorbeeld in de uitspraak van Couperus waarmee Heijne zijn essay afsluit:

“Het geeft mij rust in mijn weemoed en mijn rampzaligheid, zeker te weten, dat ik niets beteken, dat mijn werk niet meer is dan het werk van een mier of een spinnetje of een zijdeworm en dat deze wereld met al zijn drukte, cultuur, vooruitgang, achteruitgang, techniek, kunst, wetenschap, godgeleerdheid, wijsbegeerte, astronomie en relativiteitstheorieën niet meer betekent in het Al dan een molshoop, dan een mierennest in veld, weide of bos.”

Couperus spreekt van “zeker te weten”, dus van een uitroepteken, niet van een vraagteken. Dit zeker weten komt voort uit de ervaring van de eigen nietigheid en vergankelijkheid. Bij verschillende personages in zijn romans zien we dit bewustzijn groeien, misschien wel het duidelijkst bij Constance van der Welcke in De boeken der kleine zielen. Dit bewustzijn is de uitkomst van het verlies van illusies, het is dus een pijnlijk bewustzijn. Maar het schenkt ook rust. Een van de motto’s van Angst en schoonheid is een uitspraak van Constance’s broer Paul van Lowe. In het eerste boek bekent hij haar: “Ik zie te veel door alles heen”.

Ik zie te veel door alles heen.

Paul van Lowe in De boeken der kleine zielen

Bij Paul leidt genadeloze ontmaskering tot afkeer. Het is een dubbele afkeer: van de mensen en van de wereld. Constance ziet ook de leegheid in haar familie, maar in plaats van afkeer ontwikkelt zij compassie. Paul van Lowe wordt, net als Vincent in Eline Vere of Lot in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan als hét alter ego van Couperus gezien, als het personage dat de meeste afstand tot de anderen houdt. Maar als je met zoveel empathie kunt schrijven over de anderen, dan komt Constance van der Welcke met haar compassie, meer in aanmerking voor hét alter ego van Couperus dan haar cynische broer Paul.

James Ensor De intrige, 1890

Paul keert zich van zijn familie af, Constance keert naar haar familie terug, verliest vervolgens haar laatste illusies, maar vindt de kracht zich te openen voor de kleine zielen. Ze is het krachtige positief van het negatief Eline Vere. Ook zij kijkt in hetzelfde zwarte gat waarin alle illusies verdwijnen, maar toch vindt zij ook iets hoopgevends. Het is het zekere weten, waar Couperus over spreekt in het citaat waarmee Bas Heijne zijn essay afsluit.

Couperus staat als romancier alleen en is niet in te delen bij de Tachtigers, het naturalisme of het symbolisme. Wel werd hij door alle drie beïnvloed. Het “zekere weten”, het uitroepteken bij Couperus, is naar mijn gevoel het sterkste verbonden met het symbolisme. Het symbolisme opent zich voor het spirituele en wijst de metafysica niet af als illusie. Er blijft dus een wereld achter de wereld van fenomenen (en dus illusies). Dit is de psychologische wereld die al door het naturalisme uitputtend verkend werd, maar waar de nadruk dan lag op de verzwelgende afgrond van het noodlot en dus dikwijls de zelfmoord.

Psyche, 1898In het symbolisme dat in het laatste kwart van de negentiende eeuw in een parallelle en wederkerige ontwikkeling staat met het naturalisme, staat de ziel centraal. Soms is deze letterlijk de hoofdpersoon in een allegorie zoals in Couperus’ sprookje Psyche uit 1898. In De boeken der kleine zielen vertelt Constance haar nichtje Marianne een sprookje over de ziel. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om een illusie, maar om een diepe geestelijke ervaring.

Het laatste boek van de boeken der kleine zielen heeft de titel Het heilige weten. Daar is voor Couperus niets ironisch aan. Het “heilige weten” dat bij Constance sluimert, komt bij haar zoon Addy tot volle ontplooiing. Couperus gebruikt zelfs het woord “fluïde”, een theosofisch begrip, om de bijzondere gave van Addy aan te duiden. Geen vraagteken, maar een uitroepteken.

Ook al heeft Couperus nooit onderdak gezocht bij een religieuze groepering of de moederkerk (zoals zijn generatiegenoot Frederik van Eeden), geestelijke zekerheden vond hij in verschillende spirituele tradities. Berusting, onthechting en compassie in het boeddhisme en hindoeïsme. Vergeving, nederigheid en naastenliefde in het christendom.