In 1958 werd in Brussel de eerste naoorlogse wereldtentoonstelling gehouden. Na de wereldbrand van twee wereldoorlogen en met de intrede van het atomaire tijdperk, leek de internationale gemeenschap ervan overtuigd dat moderniteit en internationalisme de weg zouden wijzen naar een menswaardige(re) wereld. De historische bouwkunst, besmet door het nationalisme en kolonialisme van 1815-1914, had zich definitief gediskwalificeerd. Vooruitgang, humanisme en modernisme werden aan elkaar geklonken in een utopie.
Het oude Europa richtte na 1950 zijn blik niet alleen op de toekomst maar ook op Amerika. De Amerikaanse massacultuur en de Amerikaanse kunst werden maatgevend. Europese architecten die voor de oorlog al naar de Verenigde Staten waren uitgeweken, hadden daar aan de wieg gestaan van de internationale stijl, een functionele en zakelijke bouwstijl.
Architecten als Ludwig Mies Van der Rohe, Le Corbusier, Philip Johnson en Oscar Niemeyer representeerden het utopisch modernisme, dat de mensheid door een open en moderne leefomgeving naar een betere wereld zou leiden. In de jaren vijftig voelde het als een enorme bevrijding wanneer gebouwen teruggebracht werden tot hun essentie: eenvoudig en strak. Abstractie werd nog als sereen en vernieuwend ervaren en niet als monotoon.
Met de Expo ’58 in Brussel bereikte het utopisch modernisme een hoogtepunt. In het volgende decennium zouden planologen en stedenbouwkundigen zich met grootscheepse stadsvernieuwing gaan bezighouden. Het gevolg was de verwoesting van historische stadskernen. Brede “stadssnelwegen” geflankeerd door betonnen en glazen “dozen” kwamen in de plaats voor de organische “stadsweefsels” uit het verleden. Al in 1961 had Jane Jacobs in haar veel geprezen boek The Death and Life of Great American Cities gesignaleerd welke negatieve effecten stadsvernieuwing op onze leefomgeving kan hebben.
Als stadsvernieuwing ergens gewelddadig geweest is, dan is het wel in Brussel. Het meest beruchte voorbeeld is de Noord-Zuidverbinding die tussen 1920 en 1950 een spoor van vernieling had getrokken door het historische centrum van Brussel. In de jaren zestig van de negentiende eeuw vond er een vergelijkbare stadsvernieling plaats. Voor de bouw van het megalomane Paleis van Justitie werd een complete wijk (Bovendael) afgebroken. Misschien is het woord “architect” toen al een Brussels scheldwoord geworden. In ieder geval kreeg Joseph Poelaert, de architect van dit monsterlijk grote gebouw, de bijnaam “schieven architek”.

Als prent a la Piranesi ziet zo’n architectonisch delirium er best leuk uit. Je moet er echter niet aan denken dat zoiets wordt uitgevoerd. Maar in Brussel werd de fantasie van Joseph Poelaert werkelijkheid.
Bron: nl.wikipedia.org

Victor Horta over het Justitiepaleis
Het Paleis van Justitie in Brussel is groter dan de Sint Pieter in Rome. Net als de Rijksdag in Berlijn is deze monstrueuze kolos gebouwd op het hoogtepunt van het nationalisme en imperialisme. Door zijn symmetrie, frontaliteit en kolossale afmetingen is het schaamteloos machtsvertoon. Hitler vond het dan ook een erg mooi gebouw en mogelijk heeft het ook Ceaucescu aangesproken.

Na de Eerste Wereldoorlog, waarin Europa zichzelf bijna om zeep had gebracht, werd dergelijke architectuur gelukkig taboe. Het modernisme kwam ervoor in de plaats en dat werd als een bevrijding ervaren. De geest van de macht, die zich in de bouwkunst van het imperialisme en nationalisme zo had thuis gevoeld, zou zich nu gaan nestelen in de betonnen en glazen dozen van de internationale stijl.
Paleis van Justitie – Architecturaal huzarenstukje of puur wangedrocht? [ historiek.net ]