Maandelijks archief: juli 2022

Vader Rijn

Der Vater Rhein (1848) van Moritz von Schwind
oorspronkelijk ontworpen voor de Trinkhalle in Baden Baden

In de loggia van de Trinkhalle in Baden Baden bevinden zich veertien muurschilderingen die mythes en legendes uit het Zwarte Woud illustreren. De opdracht werd rond 1844 gegeven. De Badense hofschilder Jakob Götzenberger (1802-1866) en de Oostenrijkse Moritz von Schwind (1804-1871) werden uitgenodigd om een ontwerp in te dienen. De laatste was zeker geen onbekende van groothertog Leopold van Baden. In 1842 had hij in het trappenhuis van de Kunsthalle in Karlsruhe een enorme wandschildering voltooid van de inwijding van de kathedraal van Freiburg en dat was bijzonder goed in de smaak gevallen. De marktwaarde van Von Schwind moest daardoor in het groothertogdom Baden flink gestegen zijn. Want voor de opdracht in de Trinkhalle vroeg hij een honorarium van 36 duizend florijnen, ruim vijfmaal zoveel als zijn concurrent. De opdracht ging dan ook naar Jakob Götzenberger.

schwind
der Vater Rhein (1848)

Het ontwerp dat Moritz von Schwind voor de Trinkhalle maakte was een allegorie van de Rijn onder de titel “der Vater Rhein“. Blijkbaar was de maker er zeer tevreden over, want hij maakte naar zijn ontwerp in 1848 een groot olieverfschilderij. Door een beschrijving in een brief weten wij tot in detail wat Moritz von Schwind met zijn vader Rijn wilde zeggen. Het is niet alleen een verzinnebeelding van de Rijn, maar ook van zijrivieren (Murg, Oos, Neckar, Lahn en Mosel) en steden (Mainz, Worms, Speyer, Keulen, Straatsburg en Feiburg).

“Das Bild war bestimmt, als Hauptbild in der Trinkhalle in Baden-Baden ausgeführt zu werden, deren beide Seitenfluchten mit den Rheinsagen aus gefüllt werden sollten. Es erscheint daher der Rhein, die Fiedel des Volker spielend und die Rheinsagen singend. Die Nixen um den Rhein tragen den Nibelungenhort, der mit der Tarnkappe den verhäng nisvollen Ring und Gürtel, einer die bekränzte Nolle mit dem Nibelungenlied selbst.”
schwind
“Am Ufer sitzen Speyer mit den Kaiser gräbern als Geschichte; die alte Worms, der Nibelungen Heimat, als Sage; Mainz mit der doppelten Mauerkrone und der österreichischen und preußischen Fahne als Sinnbild des Deutschen Bundes.”
schwind
“Die Oos, das Badener Flüßchen, mit dem Badischen Wappen und einem reichen Apfel zweig, die Fruchtbarkeit der Gegend anzuzeigen. Sie trägt die Trinkhalle von Baden-Baden, in die das Bild ursprünglich gemalt werden sollte.”
schwind
“Die Mosel mit der Nahe, die bei der Rheinpfalz ein fließt, und der kleinen Sieg, die den Kölner Dom trägt: preußische Gruppe. Der studentenhafte Neckar mit Kirschenblütenbekränzt,am Pedellstab das Pfälzer und Württemberger Wappen als Anspielung auf die Heidelberger und Tübinger Universität. Neben dem Neckar, dem Rhein zu, mit der großen Forelle und dem Heidelberger Faß”

Jakob Götzenbergers Freskobilder in der Trinkhalle zu Baden-Baden [goethezeitportal.de]

Trinkhalle

op 6 juli bezocht ik de Trinkhalle in Baden Baden

De Trinkhalle in het kuuroord Baden Baden werd tussen 1829 en 1842 gebouwd naar een ontwerp van Heinrich Hübsch. Deze architect had in 1828 naam gemaakt met zijn geschrift In welchem Style sollen wir bauen? (1828) waarin hij een punt zette achter het classicisme en de aftrap gaf voor het historisme. In de jaren 30 zou hij in München en Karlsruhe de Rundbogenstil introduceren, een interpretatie van het romaans dat bekend zou worden als het neo-romaans.

Trinkhalle
centrale deel van de 90 meter lange Trinkhalle

De Trinkhalle vormt een overgang van het classicisme naar de Rundbogenstil. Het ontwerp dateert van vlak na zijn publicatie In welchem Style sollen wir bauen? waarin hij brak met het classicisme van architecten als Karl Friedrich Schinkel en Leo von Klenze. Het vooraanzicht van de Trinkhalle is nog duidelijk classicistisch en zou bijna voor een werk van Schinkel of Von Klenze door kunnen gaan. Toch is er een element in dat bovengenoemde classicistische architecten nooit hadden toegepast: de arcaden tussen de zuilen. De boog was een romeinse uitvinding en voor de Grieks-georiënteerde Schinkel en Von Klenze was dat een Fremdkörper.

Trinkhalle
De zijingangen van de loggia van de Trinkhalle

Met de Trinkhalle geeft Heinrich Hübsch een eerste voorzichtige aanzet tot de Ringbogenstil of het neoromaans. Het classicisme was tussen 1775 en 1825 de officiële stijl en werd ook de stijl van het empire. Daarna zou het historisme doorbreken, te beginnen met het neoromaans in Duitsland en de neogotiek in Engeland. De vraag is in hoeverre de afkeer van het classicisme bepaald werd door ideologie en prestige. Het classicisme dat het principe van “edele eenvoud en stille grootsheid” vertegenwoordigde, was een halve eeuw “de huisstijl” van het establishment.

Terwijl het classicisme in Frankrijk na 1804 op een soort revival van het Romeinse Rijk begon te lijken, kozen de Duitsers (een verenigd Duitsland bestond voor 1871 immers nog niet) voor de herleving van de oude Grieken. De twee grootste Duitstalige kunststeden in het eerste kwart van de negentiende eeuw, Berlijn en München, wedijverden met elkaar om “het nieuwe Athene” te worden. In Berlijn was Schinkel de bouwmeester van Friedrich Wilhelm III en in München werkte Von Klenze voor Ludwig I. Beiden hadden de ambitie hun hoofdstad om te toveren in het nieuwe Athene. Zo moest Berlijn het Spree-Athen worden en München het Isar-Athen.

Trinkhalle
Loggia van de Trinkhalle met de 14 fresco’s van Jakob Götzenberger

Pruisen en Beieren gaven binnen de Duitse Bond (1815-1864) de toon aan en de kleinere koninkrijkjes en hertogdommen keken toe hoe Berlijn en München met elkaar streden om het prestige en om de waardige opvolger te worden van het Athene onder Pericles. De koning van Württemberg en de groothertog van Baden, toch ook geen kleine jongens, wisten dat ze het van die twee nooit zouden kunnen winnen. Ze konden in Stuttgart of Karlsruhe door een epigoon van Schinkel of Von Klenze ook wel hun eigen acropolisje laten bouwen, maar daar zouden ze dan hoogstens een troostprijs voor krijgen.

De Rundbogenstil die Heinrich Hübsch in Karlsruhe lanceerde, stelde Leopold van Baden in de gelegenheid zich te profileren door in te zetten op het historisme. Het groothertogdom Baden (1806-1918) zou zich distantiëren van het classicisme en de rundbogenstil omarmen.

Jakob Götzenbergers Freskobilder in der Trinkhalle zu Baden-Baden [goethezeitportal.de]

Zo ben ik nu eenmaal

gelezen: De held van onze tijd (1840) van Michail Lermontov

De held van onze tijdDe held van onze tijd behoort tot de klassiekers van de Russische literatuur. In 1993 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van Hans Boland omdat de vorige van Aleida Schot gedateerd was geraakt. Ik las de jongste vertaling die in vlot hedendaags Nederlands is geschreven. Lermontov schrijft eenvoudig en doeltreffend. Zoals Stendhal al wist, behoeven psychologische observaties geen mooischrijverij. Zolang de overleggingen van de geest en de bewegingen van het hart maar nauwgezet geregistreerd worden, zal ook de lezer zich op heterdaad betrapt voelen. Want in de romankunst zal een geslaagd karakter altijd herkenning oproepen.

Petsjorin, de hoofdfiguur waarnaar de titel verwijst, zou in Rusland samen met Jevgeni Onegin het model worden voor de overtollige mens. Algemeen is men het erover eens dat dit personage in de literatuur zijn intrede doet bij Lord Byron, die net als Lermontov met Petsjorin, maar dan vijfentwintig jaar eerder zichzelf portretteerde in Childe Harold’s Pilgrimage.

Mikhail LermontovMikhail Lermontov (1814-1841) werd de gedoodverfde opvolger van Aleksandr Poesjkin (1799-1837) nadat deze in 1837 was overleden aan de gevolgen van een duel. Lermontov zou echter maar kort Poesjkins kroonprins zijn, want hij zou Poesjkin maar vier jaar overleven. Ook Lermontov vond zijn einde in een duel, nota bene in Pjatigorsk, het Russische kuuroord aan de rand van de Kaukasus waar een groot deel van De held van deze tijd zich afspeelt. Hoewel hij slechts 26 jaar is geworden heeft hij een volwassen oeuvre nagelaten en vormt hij samen met Gogol de schakel tussen Poesjkin en de twee grootste Russische schrijvers uit de tweede helft van de negentiende eeuw: Tolstoi en Dostojewski.

In het eerste verhaal Bela uit De held van onze tijd wordt de verveling, een belangrijk kenmerk van de overtollige mens een Engelse ziekte genoemd en Lermontov verwijst expliciet naar Lord Byron. Tweehonderd jaar geleden had deze de status van een popster.

Hoofdschuddend en grijnzend zei hij: “klopt het, dat de Fransen deze mode om je te vervelen hebben uitgevonden?”
“Nee, de Engelsen”.
“O, zit dat zo” antwoordde hij “dat zijn altijd verstokte zuipschuiten geweest.”
Onwillekeurig moest ik denken aan een Moskouse dame die beweerde dat Byron een dronkelap was en niets anders.

De held van onze tijd wordt gezien als de eerste psychologische Russische roman. Maar het is meer dan dat. Het is ook een avonturenroman en een reisverslag. Zo opent het eerste verhaal Bela met een lyrische beschrijving van de natuur in de Koisjaoervallei. Het lijkt alsof we voor een schilderij uit de Hudson River School staan en overdonderd worden door de grootsheid van de natuur. In de romantische landschapsschilderkunst werd dit het “heroïsche landschap” genoemd. De schilder trok daarbij alle registers open: woeste rotspartijen, dampende kloven, kletterende watervallen, majestueuze bergtoppen en meestal daarin verloren sporen van menselijke activiteit of een enkele figuur om de nietigheid van de mens te benadrukken. Nu is het bekend dat Lermotov zelf ook landschappen geschilderd heeft. Zijn lyrische natuurbeschrijvingen passen helemaal in de eerste helft van de negentiende eeuw toen de natuur hét project van de kunst geworden was.

Kaukasus
“Rechts was een rotswand, links zo’n diepe afgrond, dat een Ossetisch dorpje op de bodem ervan een zwaluwnest leek.”

De natuur van de Kaukasus is een natuur in superlatieven en de heroïsche landschappen die Petsjorin in woorden schildert, sluiten naadloos aan op het centrale karakter van de roman, de anti-held Petsjorin. In 1840 was de anti-held nog een nieuw verschijnsel. Met de publicatie van Childe Harold’s Pilgrimage tussen 1812 en 1818, had Lord Byron een nieuw type mens geïntroduceerd. Deze zou in de decennia erna een enorme invloed uitoefenen, niet alleen op de literatuur, maar ook op de schilderkunst en muziek. Na zijn tragische dood in Mesolongi in 1824 tijdens de Griekse onafhankelijkheidsstrijd werd het leven van Byron zelf de blauwdruk van de zogenaamde Byroniaanse held en daarmee was in feite de anti-held in de romantische literatuur geboren. Jevgeni Onegin werd de eerste Russische Byroniaanse held, Petsjorin de tweede.

Kislovodsk
“… en daarachter verrijst een amfitheater van bergen in steeds dieper blauwe neven, met aan de horizon een zilverketting van sneeuwtoppen, de Kazbek voorop, de tweekoppige Elbroes als sluitstuk.”

De held van onze tijd is een opvallend modern boek. Qua stijl past het meer in het realisme dan in de romantiek, terwijl het qua inhoud juist een zeer romantische thema’s aansnijdt: exotisme, smokkelhandel, eerwraak, liefdesperikelen en een duel. De roman bestaat uit vijf verhalen die onafhankelijk van elkaar te lezen zijn, maar met elkaar verbonden worden door de hoofdfiguur Petsjorin. Het heeft een originele vertelstructuur. Het eerste verhaal is een raamvertelling die begint met het relaas van de verteller (Lermontov) die vanuit Tbilisi de Kaukasus doorkruist.

Hij reist samen met ene Maxim Maximytsj, een veteraan met “een officiersjas zonder epauletten en een ruige Tsjerkessische muts”. Onderweg vertelt deze de geschiedenis over zijn oude vriend Petsjorin en Bela. Hij moet zijn verhaal verschillende malen onderbreken tijdens deze zware bergtocht die in het najaar wordt ondernomen terwijl er al sneeuw valt. Zo wisselen de reisbeschrijvingen van de verteller en het verhaal dat Maxim Maximytsj hem vertelt elkaar af.

Kislovodsk
“Ongeveer drie werst buiten Kislovodsk, in het ravijn met de Podkoemok, ligt een rots die de Ring wordt genoemd. Hij vormt een natuurlijke poort bovenop een hoge heuvel. De ondergaande zon werpt zijn laatste, vlammende blik op de wereld door dit stenen venster.” (12 juni)

In het tweede verhaal slaat de verteller een andere toon aan: “Ik zal u verschonen van berglandschapsschilderingen en juichkreten, nietszeggende plaatjes – zeker voor wie nooit in deze streken is geweest – en demografische gegevens die geen hond leest.” Enige tijd na de gevaarlijke bergtocht ontmoet hij Maxim Maximytisj opnieuw. Deze krijgt te horen dat Petsjorin in de buurt is. Maxim verheugt zich erop zijn oude vriend te ontmoeten. Maar de ontmoeting wordt voor hem een grote domper. Petsjorin is op weg naar Perzië, heeft haast en nauwelijks aandacht voor zijn oude strijdmakker.

Maxim Maximytsj vraagt hem tenslotte wat hij met Petsjorins papieren moet doen hij jaren voor hem in bewaring heeft genomen. Petsjorin toont er geen enkele interesse meer voor. “Doe er maar mee wat u wilt.” Maxim blijft teleurgesteld achter. De verteller vraagt wat voor papieren hij van Petsjorin zijn. Er blijken dagboeken bij te zitten. Maxim wil ze weg doen en de verteller vraagt of hij ze dan mag hebben. De dagboeken van Petsjorin vormen het tweede (en langste) deel van het boek en worden de lezer aangeboden in drie verhalen: Tamanj, Prinses Mary en De fatalist.

Het langste verhaal uit De held van onze tijd is Prinses Mary. Het bestaat uit dagboekaantekeningen en is door Petsjorin zelf geschreven. Anders dan het verhaal Bela waarin de verteller de geschiedenis optekent die Maxim Maximytsj hem vertelt, is Petsjorin nu zelf aan het woord. We leren hem nu dus van binnenuit kennen.

Kislovodsk
Het Kurhaus van Kislovodsk

Lermontov houdt gepaste afstand van zijn alter ego. Zo schrijft hij in het voorwoord bij Petsjorins dagboek dat hem ter ore is gekomen dat Petsjorin inmiddels dood is. Hij vindt dat een “bijzonder verheugend” bericht. Aan de andere kant heeft hij veel bewondering voor Petsjorin. In hetzelfde voorwoord prijst hij diens oprechtheid “omdat hij zijn eigen zwakheden en gebreken zo meedogenloos uit de doeken doet”. Daarom heeft hij zijn boek De held van onze tijd genoemd en weet zelf niet of dat “boze ironie” is.

In het voorwoord van de roman bekent Lermontov dat hij “gewoon voor zijn plezier geprobeerd heeft de huidige mens te tekenen zoals hij hem keer op keer heeft leren kennen – tot zijn verdriet en tot uw verdriet.” En hij besluit met: “Laat het genoeg zijn dat de ziekte geconstateerd is, Joost mag weten wat er tegen gedaan wordt.” Hier toont hij dezelfde tegenstrijdigheid als Petsjorin: enerzijds is er genadeloze zelfkritiek, anderzijds wordt alles bedekt door de overtuiging dat hij niet anders kan. En juist deze zelfrechtvaardiging ontsnapt aan zijn genadeloze (?) zelfkritiek.

Pjatigorsk
Monument bij Pjatigorsk op de plek waar Lermontov tijdens een duel in 1841 gedood is.

Nadat hij een smerig spel heeft gespeeld met Mary, de dochter van vorstin Ligovskaya, neemt hij afscheid van haar met de woorden: “Ziet u wat een miezerig mens ik ben?” Even later, op dezelfde bladzijde van zijn dagboek, noteert hij “Ik ben als een zeeschuimer, geboren en getogen voor het dek van een piratenbrik.” Petsjorin lijkt zichzelf geen millimeter te geven in dit strenge oordeel over zichzelf. Zijn “onbedwingbare angst voor het huwelijk” en zijn vrijheidsdrang ziet hij als zijn lot waar hij niets aan kan veranderen.

Het wordt gepresenteerd als een eerlijke bekentenis. Net als Lermontovs opmerking in het voorwoord dat hij niet weet wat er aan de ziekte die hij geconstateerd heeft te doen is. Het determinisme waarbij het karakter van de mens door zijn lot bepaald is en waarbij hij zelf niet de vrijheid heeft om dit te veranderen, zou in de tweede helft van de negentiende eeuw eindeloos uitgesponnen worden in de naturalistische en psychologische roman.