de afrekening van het neoclassicisme en de opkomst van het historisme
“Die Malerei und die Bildhauerei haben in der neueren Zeit längst die todte Nachahmung der Antike verlassen.” zo begint Heinrich Hübsch in 1828 aan een theoretisch werk waarin hij in de titel de vraag stelt in welke stijl architecten in zijn tijd moeten bouwen. Deze vraag werd sinds de jaren zeventig van de achttiende eeuw nauwelijks nog gesteld omdat het neoclassicisme de dominante stijl geworden was. Onder de invloed van de Verlichting streefde men naar de helderheid die in klassieke architectuur gevonden werd. Winckelmann’s credo “edele eenvoud, stille grootsheid” klonk niet alleen door in de bouwkunst maar ook in de schilderkunst en beeldhouwkunst. Nog voordat de Franse Revolutie was aangebroken, was men in de jaren zeventig van de achttiende eeuw al overgestapt van het rococo naar het neoclassicisme.
Deze stijlverandering had een politieke dimensie. Toen in 1775 de gehate Franse koning Lodewijk XV stierf was men het ancien regime meer dan beu en associeerde men de late barok en het rococo met de hofkunst van Versailles. Het sobere en strenge classicisme zoals Jacques-Louis David dat in zijn schilderijen presenteerde, wees in de jaren tachtig de weg naar de toekomst. De krullen (rocaille) verdwenen een maakte plaats voor heldere volumes van het neo-classicisme.
Eigenlijk was het eenzelfde reactie als met de overgang van het historisme naar het nieuwe bouwen aan het begin van de twintigste eeuw. Ornamenten werden misschien niet als misdaad (Ornament und Verbrechen) gezien, maar er kleefde wel bloed aan. Het sobere neoclassicisme weerspiegelde de Verlichtingsidealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap en rond 1780 was deze stijl nog niet bezoedeld door de Revolutie en Napoleontische oorlogen. Het werd gezien als een eerlijke stijl die het volk kon verheffen, anders dan het behaagzieke rococo waar de superrijken hun privéparadijzen mee hadden ingericht.
Onder Napoleon zou het neoclassicisme evolueren naar de empirestijl, een strenge en frontale stijl die sindsdien de huisstijl van dictators geworden is. Zo gaat dat in de geschiedenis: edele eenvoud en stille grootsheid worden misbruikt zodat ze tenslotte de uitdrukking van megalomanie zijn geworden. Denk aan de architectuur van Albert Speer. In 1828 toen Heinrich Hübsch in Karlsruhe zijn theoretische werk In welchem Style sollen wir bauen? schreef, was het neoclassicisme nog altijd de heersende stijl.
Koning Wilhelm Friedrich III van Pruisen had door zijn belangrijkste bouwmeester Karl Friedrich Schinkel in de jaren twintig het Altes Museum in deze stijl laten bouwen. In diezelfde periode had Leo van Klenze voor de koning van Beieren in München de Glyptothek gebouwd. Een strenger classicisme als hier is toegepast, is nauwelijks voorstelbaar.
Juist in deze tijd kwam Heinrich Hübsch met zijn kritiek op het neoclassicisme. Hij staat met zijn pleidooi voor de rondbogenstijl aan het begin van het historisme dat tot aan de Eerste Wereldoorlog de architectuur bleef beheersen.
Overigens zat er aanvankelijk ook achter het historisme een politiek programma. Het neoclassicisme was verbonden met de Verlichting en de idealen van de Franse Revolutie. Tijdens de Restauratie (1815-1848) was men daar niet meer zo dol op. Veel monarchen in Duitsland, zoals de groothertog van Baden, waren katholiek en wilden een architectuur die niet verwees naar de heidense klassieken maar naar het christelijke Europa. Zo ontstonden de neobyzantijnse stijl, het neoromaans en het neogotisch. Groothertog Leopold steunde van harte de neobyzantijnse stijl van zijn bouwheer Heinrich Hübsch.
Bron: de.wikipedia.org