De opgraving van de eerste Amerikaanse mammoet (1806) van C.W. Peale
Zondagavond reisde Redmond O’Hanlon twee van zijn negentiende eeuwse helden achterna en deed zelf wat veldwerk in Colorado en Montana. In die staten deden de twee beroemde paleontologen Othniel Charles Marsh en Edward Drinker Cope in het laatste kwart van de negentiende eeuw opgravingen. Beter gezegd, daar vochten ze een strijd uit die de geschiedenis is ingegaan als de bottenoorlog.
Voordat de Verenigde Staten een supermacht waren, wisten ze Europa in de negentiende eeuw al te overtreffen op het gebied van de paleontologie. Voor het zelfbewustzijn van deze betrekkelijk jonge natie was dit erg belangrijk. Paleontologie, en in het bijzonder de spectalculaire paleontologie die zich bezig hield met big bones, de overblijfselen van uitgestorven grote reptielen, had onmiskenbaar een politiek aspect. In Amerika wilde men alles groter hebben dan in Europa. Om hun gebrek aan geschiedenis te compenseren, gingen de Amerikanen hun wortels zoeken in de natuurlijke historie. Deze overtrof de geschiedenis van de menselijke beschaving op onbevattelijke wijze. Het Parthenon mocht dan 2500 jaar oud zijn, dinosauriërs waren 150 tot 200 miljoen jaar oud! De paleontologen trokken erop uit om de overblijfselen van de draken uit de oertijd op te graven. Van alle prehistorische monsters die we kennen uit de reconstructies van Jurassic Park werden de overblijfselen in de Verenigde Staten gevonden. Amerika was het land van de oneindige mogelijkheden en rekte zijn eigen geschiedenis met honderden miljoenen jaren op! Bovendien was Amerika het land van de big bones
en Edward Drinker Cope (1840-1897)
Redmond O’Hanlon reist in de voetsporen van Edward Drinker Cope naar Montana. Wanneer hij een Amerikaanse zeearend ziet vliegen, stelt O’Hanlon vast dat het symbool van de Amerikaanse trots wetenschappelijk gezien een afstammeling van de dinosauriër is. “Geen commentaar!” reageert zijn Amerikaanse metgezel die weet hoe gevoelig deze kwestie in zijn land ligt. In 2005 bleek uit onderzoek dat 40% van de bevolking de evolutietheorie steunde, terwijl 40% deze verwierp en 20% van de ondervraagden twijfelden. Nergens heeft het creationisme zoveel aanhang als in de Verenigde Staten. En nergens anders wordt de dino commercieel zo geëxploiteerd. Rare jongens die Amerikanen. Je zag het O’ Hanlon soms denken.
Na publicatie van Darwin‘s boek in 1859 nam de paleontologie een hoge vlucht. Koortsachtig begon men uit de rotslagen overal bewijsstukken uit te hakken. Toch waren big bones niet nieuw in Amerika. In 1801 werd door een paar boerenknechten in een mergelgroeve bij Newsburgh (NY) een enorm skelet ontdekt. Zoveel mogelijk botten werden verzameld en in een schuur bij elkaar gezet. Toen de schilder Charles Willson Peale hiervan hoorde, ging hij er onmiddellijk samen met zijn zoon Rembrandt Peale op af. Hij kocht de opgravingsrechten van de boer en leende vijfhonderd dollar om gravers in te huren. Thomas Jefferson, de derde president van de VS, was ook de uitvinder van de emmerhoosmolen en leende deze uit aan zijn vriend Charles Willson Peale om de ondergelopen groeve leeg te hozen. Peale maakte er vijf jaar later een groot olieverfschilderij van dat tegenwoordig in The Peale Museum in Baltimore hangt.
de opgraving van de mastodont in 1801
Bot voor bot werd vervolgens opgegraven en toen de puzzel gelegd was, bleek het een skelet van een mastodont, het eerste dat in Amerika was opgegraven en het meest volledige dat toendertijd in de wereld was gevonden. De mastodont van Peale was al een heel vroege episode uit de jacht op grote botten die in het laatste kwart van de negentiende eeuw pas goed op gang kwam.
opgraving van de mastodont (detail)
Bron: flickr.com
programma.vpro.nl/ohanlonshelden | Bone wars [ en.wikipedia.org ]