In de geschiedenis van de landschapsschilderkunst zien we de ruimte door de tijd heen tevoorschijn komen. In de vijftiende eeuw gaan schilders hun werk signeren, ontstaan de eerste portretten met individuele kenmerken en ook de eerste landschappen. Dat alles komt voort uit een nieuw zelfbewustzijn waarbij de mens niet langer zoals bij de Middeleeuwse mens in tijd en ruimte geworpen is, maar gaat nu als een zelfbewust wezen zélf zijn positie kiezen. De wetenschappelijke cartografie is een expliciete daad om zichzelf bewust tegenover de ruimte te plaatsen. Het is alsof de Middeleeuwse mens wakker wordt en zich tegenover de wereld plaatst zoals we dat allemaal doen wanneer we ‘s morgens wakker worden. In de ontwikkeling van het landschap in de schilderkunst kunnen we zien hoe de mens naar de ruimte kijkt die hem aan alle kanten omgeeft. In de schilderkunst van de Middeleeuwen was nog helemaal geen sprake van een ruimte op het platte vlak. Vaak was de achtergrond verguld of was er een ondiepe ruimte waarin de verte ontbrak. Wanneer er al een landschappelijke achtergrond geschilderd werd, was dat altijd een idee van een landschap, zoals we op iconen aantreffen.
met de klok mee: Duccio (detail, 1308), Giotto (1305), Gebroeders van Limburg (1410), Jan van Eyck (detail, 1435)
Giotto is de eerste schilder geweest die de platte ruimte openbreekt en zijn figuren vrijstaand in een ondiepe ruimte plaatst. Vergeleken bij de schilderkunst van de Renaissance oogt Giotto nog plat en primitief, maar vergeleken bij de traditionele icoon is het een eerste stap in de richting van de ruimtelijke illusie. Honderd jaar na Giotto, omstreeks 1410 zijn het de gebroeders van Limburg die weer een volgende stap zetten en weer iets later Jan van Eyck en de Vlaamse Primitieven. Van Jan van Eyck zijn het landschap in de Aanbidding van het Lam God’s en het doorkijkje in De Madonna met kanselier Rolin (1435) prachtige voorbeelden van vroege Vlaamse landschapsschilderkunst. Voorgrond en achtergrond hebben dezelfde scherpte alsof Van Eyck door een vergrootglas de wereld bekeken heeft en minitieus heeft naschilderd.
Maria Magdalena (detail) ca. 1450
Louvre, Parijs
Ton Lemaire schrijft in Filosofie van het Landschap over de verzoening van nabijheid en verte in het vijftiende eeuwse schilderij. Ook bij het schilderij van Maria Magdalena door Rogier van der Weyden zien we hoe de uitersten in hetzelfde vlak verenigd worden. Het atmosferische perspectief (de blauwe verte) dat de dieptewerking versterkt, wordt al aarzelend toegepast.
Bron: Filosofie van het Landschap
Maria Magdalena (detail) 1530
Rijksmuseum, Amsterdam
Jan van Scorel schilderde deze Maria Magdalena zo’n tachtig jaar na Rogier van der Weyden. De nabijheid en de verte zijn overtuigender samengebracht en de ruimte(lijke illusie) heeft al meer van zichzelf prijsgegeven.
anders dan bedrieglijke beelden
waarbij men de eigen ogen
met eigen toestemming
en hulp als het ware
voor de gek houdt
met een complot dat
men zelf heeft gesmeed
Edward Norgate