Couperus en het voorbijgaan … [ 1 ]

gelezen: De boeken der kleine zielen (1901-1903) van Louis Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is “het voorbijgaan…” bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

Het naturalisme was in de tweede helft van de negentiende eeuw in de literatuur de heersende stroming en kwam voort uit het geestelijke klimaat na 1850 dat door Rüdiger Safranski wel eens getypeerd is als “de drooglegging van het idealisme”. Naturalisme is verwant aan realisme en de pessimistische filosofie van Arthur Schopenhauer (1788-1860). De mens blijkt helemaal niet zo vrij te zijn als hij zou willen zijn. Integendeel, de mens leert zich na 1850 steeds meer kennen als een gedetermineerd wezen. Het determinisme van Charles Darwin (1809-1882) en Karl Marx (1818-1883) zit sinds deze periode vastgeklonken in ons collectieve bewustzijn.

Schopenhauer, Marx en Darwin
In de literatuur was het naturalisme de dominante stroming tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit sombere genre werd sterk beïnvloed door Schopenhauer, Marx en Darwin.

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) had weliswaar al geconstateerd dat de mens vrij geboren wordt maar overal aan ketens ligt. Maar voor Rousseau kon de (terugkeer naar de) natuur de mens bevrijden van het knellende korset van cultuur en maatschappij. Maar na 1850 is ook de ontsnapping via (een terugkeer naar) de natuur geen optie meer. De mens wordt zelfs niet vrij geboren omdat hij bij geboorte al erfelijk belast is.

Voor Rousseau waren er twee ketens: opvoeding en milieu. Maar voor het naturalisme kwam daar nog een derde keten bij die de mens nog veel meer gebonden houdt: erfelijkheid. De mens bleek een volledig gedetermineerd wezen, een schakel in een eindeloze ketting. Niet voor niets werd de familieroman een veel beoefend genre binnen het naturalisme. Het individu beschikt slechts over een zeer smalle marge van vrijheid. En vaak blijkt dat nog een illusie.

Voor Rousseau waren er twee ketens: opvoeding en milieu. Maar voor het naturalisme kwam daar nog een derde keten bij die de mens nog veel meer gebonden houdt: erfelijkheid.

In de naturalistische roman draait het meestal over deze marge waarin de hoofdpersoon zich probeert te bevrijden uit haar kooi (denk aan Emma Bovary, Anna Karenina en Eline Vere). En deze uitbraakpoging kent meestal een fatale afloop. Bij de bovengenoemde “tragische heldinnen” loopt het driemaal uit op zelfmoord. Het naturalisme is dus een somber genre! Het noodlot regeert en de mens trekt altijd aan het kortste eind.

R.Holst Noodlot, 1893
Richard Roland Holst
Anangkè (Noodlot) 1893

Emile ZolaHet naturalisme in de literatuur van de negentiende eeuw begint met Madame Bovary in 1856 en duurt daarna zeker nog veertig jaar. Émile Zola (1840-1902) is de ongekroonde koning van het genre. Na 1885 begint er iets te veranderen. Dat heeft te maken met het symbolisme, een reactie op het materialisme en determinisme. Het symbolisme biedt een ontsnapping aan in de vorm van mystiek. Volgens critici is mystiek een kenmerk van het fin de siècle en van verval. Voor sommige romanciers krijgt het naturalisme door de invloed van het symbolisme een mystieke extensie. Zou het toch mogelijk zijn via de mystiek te ontsnappen aan het noodlot?

Tegen het einde van de eeuw staan er nieuwe heldinnen op die tegen het noodlot strijden. In de Nederlandse en Vlaamse literatuur onderscheidt Hewig Marga de Fontayne in Van de koele meren des doods (1900) van Frederik van Eeden (1860-1932) zich van de tragische heldinnen Emma Bovary, Anna Karenina en Eline Vere. Ook al doet Hedwig tweemaal een zelfmoordpoging, uiteindelijk weet ze dankzij de hulp van de psychoanalyse en de kracht van de religie zich met het leven te verzoenen.

Voor Louis Couperus was het een uitdaging om in navolging van Hewig Marga de Fontayne een vrouwelijke hoofpersonage te scheppen die een soortgelijke strijd zou moeten voeren maar een weg zou vinden die niet tot zelfmoord leidt. Hij had immers al twee romans geschreven waarbij de hoofdpersonen zelfmoord pleegden: Eline Vere in 1889 en Noodlot in 1892. In Noodlot draaide het zelfs uit op een dubbele zelfmoord. Naturalisme op zijn zwartst. Met Constance van der Welcke komt Couperus met een krachtige personage aan, die aanvankelijk op hetzelfde lot lijkt af te stevenen als Eline Vere

De eerste jaren van de twintigste eeuw waren voor Louis Couperus bijzonder productief. In de jaren 1899-1906 had hij als romancier de toppen van zijn kunnen bereikt. Fidessa, Langs lijnen der geleidelijkheid, De Stille kracht, Babel, de vier Boeken der kleine zielen, Over lichtende drempels, God en goden, Dyonyzos, De berg van licht en Van oude mensen; de dingen die voorbijgaan verschenen binnen zeven jaar tijd. Een verbijsterende prestatie. Zeker als we bedenken dat midden in deze periode (in 1904) de verkoopcijfers van zijn romans zo tegenvielen, dat hij overwoog om helemaal geen romans meer te schrijven en zich voortaan toe te leggen op journalistiek werk. Dat zou hij na 1908 tenslotte ook doen. Aan den weg der vreugde (1908) zou zijn laatste roman worden die zich in zijn eigen tijd afspeelde. In de laatste vijftien jaar van zijn leven (1908-1923) schreef hij nog twee historische romans: Antiek toerisme (1911) en Iskander (1920).

(wordt vervolgd…)

Denk aan mij… in 2024

welke personen komen in 2024 in aanmerking voor (nog) een postzegel?

Kant 300 websiteIn 2024 zijn er o.a herdenkingen van Immanuel Kant (300e geboortedag op 22 april 2024), Lord Byron (200e sterfdag op 19 april 2024) en Winston Churchill (150e geboortedag op 30 november 2024).

Immanuel Kant woonde en werkte in Königsberg. Sinds 1946 heet deze stad Kaliningrad en vormt deze het hart van een Russische enclave. Samen met zijn vaderstad lijkt Rusland de grootste filosoof van de Verlichting te hebben geannexeerd. Een ambitieus programma rond zijn 300e geboortedag verschijnt op kant300.kantiana.ru in drie talen: Russisch, Engels en Duits. »

300 jaar geleden geboren
22 april Immanuel Kant († 12 februari 1804) »
2 juli Friedrich Gottlieb Klopstock († 14 maart 1803)
25 augustus George Stubbs († 10 juli 1806)

Lord Byron250 jaar geleden overleden
10 mei Lodewijk XV van Frankrijk (64 jaar)

200 jaar geleden overleden
26 januari Theodore Géricault (32 jaar)
8 februari Rhijnvis Feith (71 jaar)
21 februari Eugène de Beauharnais (42 jaar)
19 april Lord Byron (36 jaar)
16 september Lodewijk XVIII van Frankrijk (68 jaar)

200 jaar geleden geboren
27 januari Jozef Israëls († 1911)
2 maart Bedrich Smetana († 1884)
11 mei Jean Leon Gérôme († 1904)
19 juni Jan Hendrik Weissenbruch († 1903)
27 juli Alexander Dumas fils († 1895)
4 september Anton Bruckner († 1896)

Churchill150 jaar geleden overleden
19 januari August Heinrich von Fallersleben (*1798)
8 februari David Friedrich Strauss (*1808)
7 april Wilhelm Kaulbach (*1804)

150 jaar geleden geboren
1 februari Hugo von Hoffmanstal († 1929)
25 april Guglielmo Marconi († 1937)
9 mei Howard Carter († 1939)
29 mei Gilbert Keith Chesterton († 1936)
10 augustus Herbert Hoover († 1964)
13 september Arnold Schönberg († 1951)
30 november Winston Churchill († 1965) »

Ontmaskering [ 2 ]

aan het lezen in: Wie zegt dat dit kunst is?
Een gezondverstandsvisie op de beeldende kunsten van Michelle Marder Kamhi

Wie zegt dat dit kunst is?Wie zegt dat dit kunst is? is een omvangrijke en diepgaande studie waar twaalf jaar aan gewerkt is. Omdat een korte bespreking hopeloos ontoereikend zou zijn en geen recht doet aan de rijkdom van dit boek, heb ik besloten voor een andere aanpak. In plaats van een recensie kies ik voor een persoonlijk verhaal waarin ik de inzichten van Michelle Marder Kamhi zal verwerken. Dit verhaal begint veertig jaar geleden in het najaar van 1983 toen ik als 20-jarige aan de kunstacademie van Arnhem ging studeren. Ik kwam er met het verlangen tekenen en schilderen te leren, maar binnen een week wist ik al dat het op de kunstacademie om iets anders ging.
 
Het ambachtelijke schilder- en tekenonderwijs was rond 1980 op een dieptepunt beland. Het waren de jaren van punk en Neue Wilde. Ik liet mij meevoeren op de dominante stroom (een vrijwillige ontworteling was dus noodzakelijk) en raakte in verwarring over het goede, het ware en het schone. Pas in de jaren negentig werd ik mij bewust van de relatie tussen kunst(onderwijs) en ideologie en viel alles op zijn plaats. De inzichten die na de academietijd in mij begonnen te groeien, worden allemaal verwoord door Michelle Marder Kamhi. Haar boek is een overtuigende ontmaskering van de machtsstructuren binnen de wereld van hedendaagse kunst. Aflevering 2: 1984

Nadat ik in het basisjaar van de kunstacademie in 1983 mijn eerste verwachtingen (onderricht in ambachtelijk tekenen en schilderen) had opgegeven, ging ik vol gas voor de belofte van zelfontplooiing. Visie en verbeeldingskracht bleken veel belangrijker dan technische vaardigheden. Het laatste werd slechts een middel, het eerste het doel. En zo verdween mijn motivatie voor het ambacht en de techniek en werden het idee en de visie leidinggevend. De kunstenaar was niet in de eerste plaats een ambachtsman maar een soort “laborant van het ik”. Persoonlijke visie werd hoger gewaardeerd dan vaardigheid. Dat had iets bedwelmend voor mij. Alsof er in elke kunststudent een potentiële Koning Midas zat en dat ik alles wat ik aanraakte met mijn persoonlijke visie in goud kon laten veranderen.

Ruim baan geven aan de verbeelding betekende voor mij ook doordringen in het rijk van de geest. Artistieke ontwikkeling en geestelijke ontwikkeling gingen voortaan hand in hand. Het ideële stond voor mij gelijk aan het spirituele. Goede kunst ging voorbij de mooie plaatjes. Het was voor mij alsof ik de materiële wereld ontstijgen kon en toegang kreeg in het domein van de geest. Zo vond ik een perfecte aansluiting bij de schilders van de vroege abstractie zoals Piet Mondriaan (1872-1944), Wassilly Kandinsky (1866-1944) en Malevich (1879-1935). Abstracte kunst was als een sirenenzang die mij naar het hogere lokte.

In het najaar van 1984 hield ik voor het vak kunstgeschiedenis een spreekbeurt over de ontwikkeling van Mondriaan. Ik woonde destijds vlakbij de bibliotheek van de Theosofische Vereniging Nederland en als ik naar de kunstacademie liep, kwam ik er altijd langs. Omdat ik wist dat de theosofie belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van Mondriaan, besloot ik deze bibliotheek eens binnen te lopen. Ik leende er het boek Gedachtenvormen uit 1905 van Annie Besant (1847-1933) en Charles Webster Leadbeater (1854-1934) dat Mondriaan geïnspireerd heeft.

Thougth forms door Leadbeater en Besant 1905
Thougth forms (1905) door Besant en Leadbeater

Na mijn spreekbeurt over Mondriaan (en het belang van theosofie voor zijn ontwikkeling) stelde onze docent kunstgeschiedenis de vraag of we al die hogere theosofische inzichten eigenlijk wel nodig hebben om te kunnen genieten van een werk van Mondriaan. Het ging tenslotte om verhoudingen en helderheid die we formalistisch kunnen benaderen, zonder daar allerlei betekenis aan te geven. Bij een formalistische (het-is-wat-het-is) beschouwing, zou er eigenlijk geen verschil moeten zijn tussen een rechthoek in een grafisch ontwerp en een rechthoek in een compositie van Mondriaan.

Als je een compositie van Mondriaan reduceert tot een beeld zonder betekenis (en zonder kennis van de theosofische bronnen) dan kun je er kwaliteiten in zien als “intuïtie”, “sereniteit”, “ideale verhoudingen” of “evenwicht”. Maar dit zijn kwaliteiten die je ook aan design kunt toekennen. Maar waarom wordt Mondriaan op een hoger plan geplaatst dan design en worden zijn schilderijen als grote kunst gezien? Die vraag kon ik in 1984 (nog) niet te beantwoorden.

Mondriaan, Kandinsky en Malevich zagen de abstracte kunst niet alleen als een bevrijding uit de knellende banden van de voorstelling. Het ging hen vooral om een metafysisch avontuur: het doordringen tot de wereld achter het zichtbare.

Michelle Marder Kamhi schrijft in haar boek Wie zegt dat dit kunst is? hoe de schilders van de vroege abstractie rond 1915 naar hun eigen werk keken. De formalistische benadering was hun vreemd. Dat is niet verwonderlijk want deze anti-metafysische benadering van kunst heeft pas door de publicaties van de invloedrijke kunstcriticus Clement Greenberg ingang gevonden in de hedendaagse kunstbeschouwing. Mondriaan, Kandinsky en Malevich zagen de abstracte kunst niet alleen als een bevrijding uit de knellende banden van de voorstelling. Het ging hen vooral om een metafysisch avontuur: het doordringen tot de wereld achter het zichtbare. Vroege abstracte schilderkunst is door en door metafysisch en de bewering dat er achter een abstract schilderij helemaal niets zit, maar dat een abstract schilderij is wat het is, zou voor bovengenoemde schilders vloeken in de kerk zijn geweest.

kunstenaren der idee 1978In 1978 was er in het Haags Gemeentemuseum (die de belangrijkste collectie van schilderen van Mondriaan in Nederland bezit) de tentoonstelling Kunstenaren der Idee – Symbolistische tendenzen in Nederland, ca. 1880-1930 te zien. Het middenpaneel van het drieluik Evolutie van Mondriaan uit 1911 stond op het affiche en de omslag van de tentoonstellingscatalogus. Dit schilderij staat in de traditie van het symbolisme. Het symbolisme probeert indirect door te dringen in het domein van het voorstellingsloze, via de allegorie.

Het allereerste volledig abstracte schilderij was compositie nummer V van Kandinsky uit 1911, dus gemaakt in het jaar dat Mondriaan zijn allegorie Evolutie schilderde. De pioniers van de vroege abstractie wilden de wereld achter de verschijningsvorm zichtbaar maken. Het waren hemelbestormers. Ze waren ook uitgesproken elitair en leken een minachting te hebben voor herkenbare voorstellingen. Abstracte schilderkunst ging voor hen over verheffing van de geest en het reiken naar het absolute. De schilders van de vroege abstractie gingen uit van valse tegenstellingen zoals: spiritueel vs materieel, abstract vs concreet en lichaam vs geest.

Mondriaan wilde alle herkenbare vormen uit de schilderkunst verbannen en de zichtbare wereld herleiden tot ideële vormen (de rechte lijn) en primaire kleuren. Paul Klee (1879-1940) meende dat moderne kunst niet het zichtbare moest weergeven, maar zichtbaar moest maken. Kandinsky vond dat het abstracte schilderij de ziel uit het lichaam moest bevrijden. Herkenbare en figuratieve voorstellingen werden gezien als de onderdrukkers van de vrije geest. Waar de symbolisten via de allegorie nog indirect toegang zochten tot het absolute, zochten de schilders van de vroege abstractie directe toegang tot het bovenzintuiglijke. Maar hun schilderijen bleven intussen deel uitmaken van de zintuigelijke wereld al claimden ze die juist te ontstijgen.

De vroege abstracte schilders doen mij soms denken aan de Jakobijnen uit de Franse Revolutie. Er vloeide wel geen druppel bloed, maar de herkenbare wereld moest volledig wijken voor het abstracte en absolute. Alle stijlen moesten onder de guillotine van De Stijl. Mondriaan stond met zijn neoplasticisme bekend om een genadeloze en compromisloze houding. Zo wees hij de diagonalen en de grijze vlakken van Theo van Doesburg (1883-1931) af.

In de volgende aflevering ga ik naar september 1987 en mijn bezoek aan de tentoonstelling The Spirtual in Art – Het onzichtbare zichtbaar gemaakt – het mysterie van de abstracten in het Haags Gemeentemuseum.

vorige aflevering