Ovidius’ Metamorphosen

Deze serie verscheen in de zomer van 2006

1 Apollo en Daphne

Daphne, de dochter van Peneus, was de eerste liefde van Apollo. Dat was geen toeval maar een gevolg van de wraak van Cupido. Apollo, apetrots op zijn overwinning op de Python, bemerkte Cupido die bezig was zijn boog te spannen. Geringschattend zei hij: “Zeg eens, snotneus, wat doe jij daar met een wapen dat alleen maar aan mijn schouders past? Ik heb met dat wapen tenminste al een gevaarlijke vijand gedood; het enige wat jij met die boog uitvreet, is mensen in liefde doen ontvlammen! Wil je daarvoor in het vervolg een fakkel gebruiken in plaats van het wapen van mijn triomf?”
 
De zoon van Venus was spinnijdig geworden en had teruggeroepen: “Het kan best zijn, Apollo, dat jouw boog alles kan treffen; maar ik zal jou met mijn boog treffen!” En na die woorden had hij postgevat op een van de toppen van de Parnasus. Twee pijlen haalde hij uit zijn koker: een pijl met een loden punt, die alle liefde verdrijft, had hij afgeschoten op een nimf, Daphne, de dochter van Peneus; een pijl met een gouden punt, die in liefde doet ontvlammen, had hij afgevuurd op Apollo.
 
Onmiddellijk stond Apollo in lichterlaaie voor Daphne, die van zijn liefde natuurlijk niet wou weten. Ze wou alleen maar jagen, gekleed in dierenhuiden, als een nieuwe Diana. Haar vader mocht aandringen op een huwelijk, vragen dat ze hem kleinkinderen zou geven, niets baatte. Ze smeekte Peneus dat hij haar zou toelaten haar hele leven maagd te zijn, en tenslotte stond haar vader dat, zeer tegen zijn zin, toe.
Apollo
Johann Ulrich Krauss, Edition 1690 Ovid, Met. I, 452-567
Haar borst werd ingesloten door een dunne bast, haar armen groeiden uit tot takken, haar vingers tot twijgen en haar haren tot loof.
Maar juist haar schoonheid belette dat haar wens in vervulling kon gaan. Apollo was immers smoorverliefd op haar geworden! Hij droomde van haar, verlangde naar haar en werd misleid door zijn eigen zienerskunst. Hij zag hoe haar onverzorgde lokken op haar schouders vielen en probeerde zich voor te stellen hoe mooi ze zou zijn als die haren opgebonden waren; hij zag haar ogen fonkelen, bewonderde haar veelbelovende lippen, liet zijn blik gaan van haar vingers naar haar handen, haar armen, haar…
 
Maar Daphne sloeg op de vlucht en wat Apollo ook riep om haar op hem te laten wachten, ze bleef niet staan. Hoe hij haar ook smeekte en probeerde te overtuigen, ze bleef maar lopen. Het leek wel of de snelheid van haar vlucht haar schoonheid nog deed toenemen… Apollo verdubbelde zijn snelheid en gedragen door de vleugels van de liefde begon hij de nimf in te halen: ze voelde al zijn adem in haar nek.
 
Uitgeput bad ze tot haar vader: “Vader, jij die stroomgod bent, jij hebt de macht om mijn schoonheid te veranderen. Help me toch!” En terwijl ze die woorden uitsprak, werd ze bevangen door stijfheid. Haar borst werd ingesloten door een dunne bast, haar armen groeiden uit tot takken, haar vingers tot twijgen en haar haren tot loof. Haar voeten die zonet nog zo snel waren, werden nu tegengehouden door wortels; haar hoofd was een kruin geworden. Alleen haar schoonheid was in haar blijven bestaan.Apollo hield nog steeds van haar, ook al was ze dan een boom geworden. Hij legde zijn hand op de stam en voelde haar hart nog kloppen onder de nieuwe schors, hij omhelsde haar stam als was het nog een lichaam, hij kuste het hout – maar het hout boog van zijn kussen weg. Toen zei Apollo: “Je kunt mijn vrouw niet worden, maar je zult voor altijd mijn boom blijven. Kransen van jouw twijgen zullen mijn lier, mijn boog en mijn lier sieren. Jij zult Romeinse triomfators begeleiden op hun tocht naar het Capitool. Zoals ik altijd mijn haar lang draag, zo zul jij altijd je bladeren behouden.” En het scheen Apollo toe dat de laurierboom instemmend knikte met de kruin, alsof het nog een hoofd was…
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

2 Perseus en Andromeda

De winden die door Aeolus voor de nacht waren opgesloten in kerkers, werden door Lucifer tot werken aangemaand. Perseus nam zijn vleugels, bond ze weer aan zijn voeten, gordde zijn zwaard om en vloog snel door het luchtruim. Hij had alweer heel wat landen doorkruist toen Ethiopië, het koninkrijk van Cepheus, in zicht kwam. Op bevel van Ammon werd zijn dochter Andromeda gestraft voor wat haar moeder had misdaan.
 
Perseus zag haar vastgeketend aan een harde rotswand. Hij had haar waarschijnlijk voor een marmeren beeld gehouden als haar haren niet zachtjes hadden mee gewiegd met de wind en als ze niet bitter had geweend om haar lot. Perseus was diep onder de indruk van haar schoonheid en voor hij het besefte brandde hij van liefde – hij vergat zelfs bijna dat hij zijn vleugels moest blijven bewegen! Hij daalde en zei tot het meisje: “Ketens die verliefde harten binden, zouden beter bij jou passen dan de ketens waarmee je aan deze rots gekluisterd bent. Vertel me hoe je heet, waar ik ben en waarom je vastgeketend bent.”
Apollo
Joachim Wtewael, 1611
Ovid, Met. I, 583-746
Ketens die verliefde harten binden, zouden beter bij jou passen dan de ketens waarmee je aan deze rots gekluisterd bent.
Eerst zei het meisje niets, want een meisje mag nu eenmaal niet met vreemde mannen spreken; jammer genoeg kon ze haar gezicht niet achter haar handen verbergen. Dan begon ze te wenen en toen Perseus bleef aandringen, antwoordde ze tenslotte op zijn vragen; ze wou hem laten weten dat zijzelf onschuldig was en vertelde over haar moeders ijdelheid: die had de schoonheid van haar dochter te veel geroemd (ze had beweerd dat Andromeda mooier was dan de Nereïden) en daardoor had ze Neptunus beledigd. Die had een zeemonster op Ethiopië afgestuurd om het land te verwoesten. Een orakel had aan Cepheus gezegd dat alleen het offer van zijn dochter de vloek van Neptunus kon afwenden…
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius
Andromeda
Gustave Doré
Andromeda en het zeemonster

3 Daedelus en Icarus

Terwijl hij deze vermanende woorden uitsprak, bond hij zijn zoon de hem onbekende vleugels aan de schouders. Tijdens het werk en de vermaningen biggelden bij Daedalus de tranen over zijn wangen en beefden zijn handen. Hij omhelsde zijn zoon – voor de laatste keer… Hij verhief zich op zijn vleugels en vloog voor zijn zoon uit, bezorgd of hij wel volgde, zoals een vogel die vanuit een hoog nest zijn tengere kroost voorgaat in de lucht. Hij spoorde Icarus aan hem goed te volgen, leerde hem de fatale techniek van het vliegen en keek of de vleugels van zijn zoon wel goed vastzaten.
 
Een hengelaar, een herder en een boer zagen hen voorbijkomen – ze schrokken omdat ze dachten dat het goden waren: wie kon er anders door de lucht vliegen? Aan de linkerkant was Samos al in zicht, Delus en Paros waren al achter hen en Lebinthus en het honingrijke Calymne lagen aan hun rechterkant toen de knaap vliegen leuk begon te vinden.
Daedelus
Virgis Solis, editie 1581
Armen zonder pluimen wiekten door de lucht maar vonden geen steun
Hij liet zijn gids waar die was en ging, aangelokt door de wijde hemel, hoger vliegen. De nabijheid van de verzengende zon maakte de vleugellijm – de geurige bijenwas – zacht, en opeens was de was gesmolten. Armen zonder pluimen wiekten door de lucht maar vonden geen steun; tenslotte werd zijn mond, die nog de naam van zijn vader schreeuwde, omsloten door het blauwe zeewater dat aan hem zijn naam zou ontlenen.
 
De vader – die nu geen vader meer was – riep “Icarus!”, en nogmaals “Icarus, waar ben je? Waar kan ik je vinden?” Hij schreeuwde opnieuw de naam van Icarus toen hij plots de vleugels op de golven zag drijven en zijn techniek vervloekte. Hij begroef het lichaam op de kust en het eiland kreeg de naam van hem die daar begraven ligt.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

4 Argus, Io en Mercurius

Argus was een zonderling wezen met honderd ogen waarvan er om beurt twee rustten terwijl de anderen de waakten. Waar Io zich ook bevond, nooit was het haar gegund om buiten het bereik van Argus’ blik te blijven. Het lot van de arme Io was wreed want bij daglicht mocht ze grazen, maar zodra de zonnewagen achter de horizon verdween en Somnus zich over de mensen ontfermde, werd haar eens zo lieflijke hals aan zware kettingen vastgelegd. Haar voedsel bestond uit bladeren en met modderig water moest zij haar dorst lessen. Als bed moest ze de grond gebruiken, zelfs wanneer die niet bedekt was met een dun laagje gras. Toen ze haar klachten probeerde te uiten, weerklonk alleen een akelig geloei dat zelfs haar schrik aanjoeg.
Mercurius
Peter Paul Rubens, Mercurius doodt Argus
Ovid, Met. I, 711-712
Ik droomde van een huwelijksfeest en hoopte op een schoonzoon en ja, zelfs op kleinzoons, maar nu behoor je tot het vee
Bliksemsnel greep Mercurius zijn zwaard en trof Argus daarmee op de plaats waar zijn hoofd aan de nek vastzat. Daarna duwde hij hem van de rots zodat zijn bloed een blijvend spoor op de helling achterliet. Argus was stervende. Zijn eens zo waakzame ogen hadden zich nu voorgoed gesloten. Maar toch zou hij nooit vergeten worden want Juno zou de lichtjes van zijn eens zo fonkelende ogen opnemen in haar pauwenstaart.
 
Toen ze op zekere dag een blik wierp in het heldere water van de Inachus, deinsde ze verschrikt terug. Het deed haar immens veel pijn dat zelfs haar eigen vader haar niet lieflijk streelde maar haar slechts afgeplukt gras aanreikte. Ze likte haar vaders handen en liet haar hete tranen stromen. Als ze nu had kunnen spreken, had ze tenminste hulp kunnen vragen…
 
Met haar poot maakte ze een teken in de zandgrond en bracht zo haar vader op de hoogte van haar vreselijke lot. Hangend aan de hals en horens van de sneeuwwitte koe riep Inachus ontzet: “Ben jij het kind naar wie ik overal heb gezocht? Je kunt niet antwoorden en niet praten, alleen mijn vragen met loeien beantwoorden? Ik droomde van een huwelijksfeest en hoopte op een schoonzoon en ja, zelfs op kleinzoons, maar nu behoor je tot het vee en doet elke aanblik mijn mooie dromen vervagen. O, mocht een spoedige dood mij van deze kwelling bevrijden! Maar ik ben een god en voor mij zullen de poorten van de onderwereld nooit opengaan; ik zal wegkwijnen van verdriet.” Maar Argus duwde hem weg en sleurde Io mee naar afgelegen weiden. Hij nam plaats op een hoge bergtop vanwaar hij een goed zicht had.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

5 Jupiter en Europa

Mercurius werd na zijn lange vliegreis bij Jupiter ontboden die hem opdroeg: “Beste zoon, jij die me altijd trouw bijstaat in alles, ga naar de aarde langs de vertrouwde weg en zoek het land dat tegenover je moeders sterrenbeeld ligt, Sidon genoemd. Je zult er al van ver de koninklijke stieren in een wei niet ver van de zee zien grazen; jij moet die stieren naar het strand drijven.”
Jupiter en Europa
Johann Ulrich Krauss, Edition 1690
Ze omklemde met een hand een hoorn terwijl haar andere hand zich afzette tegen zijn rug.
Jupiters woorden waren nauwelijks uitgesproken of de kudde liep al gedwee richting strand waar Europa, de prinses, vaak het gezelschap van haar Tyrische vriendinnen opzocht. Om haar niet af te schrikken veranderde Jupiter zich in een stier: een prachtig dier, dat met de andere stieren statig door de grasvlakte liep. Hij had een huid als ongeschonden sneeuw, een gespierde nek, kleine maar mooie horens en als sterkste wapen: een vredige kop die vertrouwen inboezemde.
 
Agenors dochter keek op van zijn schoonheid en vreedzaamheid. Eerst durfde ze hem, ondanks zijn charme, niet strelen, maar na verloop van tijd hield ze hem toch bloemen voor. Zo zag hij wat hij verlangde dichterbij komen en speels likte hij haar handen, dartelde om haar heen en rolde zich in het gouden zand. Langzaam verdween alle angst bij Europa en in een speelse bui klom ze op de rug van de stier.
 
Nu zag de god zijn kans schoon en haastig stapte hij op de branding af, de zee in. De prinses zag angstig haar land achter zich verdwijnen terwijl Jupiter dwars door zee zijn buit meevoerde. Ze omklemde met een hand een hoorn terwijl haar andere hand zich afzette tegen zijn rug. De wind speelde met haar losse kleren…
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

6 Pluto en Prosperina

Nabij de muren van Enna bevindt zich een diep meer, het Pergus-meer. Daar klinken de liederen van de zwanen even mooi als op het water van de Caystros in Lydië. Het Pergusmeer wordt omringd door een dicht bos. De bladeren vormen als het ware een dak en houden de zonnestralen tegen. Takken verschaffen dus koelte en de malse grond dient als voedsel voor talrijke bloemen: op die plek heerst de eeuwige lente.
Pluto rooft Prosperina
Nicolo dell’ Abbate
De roof van Prosperina door Pluto
Ze werd haast in een tel gezien, begeerd en veroverd door Pluto
zo snel kan de liefde werken.
Proserpina vermaakte zich daar zoals meisjes dat kunnen, en ijverig verzamelde ze lelies en viooltjes in haar schoot. Ze werd haast in een tel gezien, begeerd en veroverd door Pluto – zo snel kan de liefde werken. Het goddelijke meisje was doodsbenauwd en riep huilend om haar moeder en haar vriendinnen – het meest natuurlijk om haar moeder. Toen de zoom van haar kleed scheurde, verloor ze de bloemen die ze daar verzameld had. Hoe naïef is de jeugd toch: door dit verlies werd het meisje zo mogelijk nog verdrietiger…
 
Pluto voerde het tempo op en spoorde zijn paarden aan door elk dier bij zijn naam te noemen en door ze de teugels te laten voelen, die door donkere roest waren aangetast. Ze kwamen langs het diepe water bij de stad Palica (waar uit de gespleten aarde kokende zwaveldampen oprijzen) en langs het door Corinthe gestichte Syracuse, een stad met twee ongelijke havens.
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

7 Theseus
en de Minotaurus

Daar werd de stiermens met zijn dubbele gedaante opgesloten. Hij werd tweemaal om de negen jaar, gevoed met Attisch mensenbloed. De derde maal kon Theseus hem doden met Ariadne’s hulp (door een gesponnen draad af te rollen had hij immers de uitgang van de doolhof gevonden; daar waren zijn lotgenoten voor hem nooit in geslaagd). Toen sleurde hij snel Minos’ dochter mee en zeilde naar Naxos.
Minotaurus
Virgis Solis, Metamorphosen 1581
Maar daar liet hij het meisje meedogenloos achter, alleen op het strand. Haar klachten werden gesmoord in Bacchus’ armen. Hij troostte haar en wou haar eren met een stralend sterrenbeeld. Daarvoor nam hij haar diadeem van haar hoofd en wierp hem hoog in de lucht: de kroonjuwelen veranderden in glanzend vuur. Ze staan als een kroon aan de hemel tussen de sterren van de Slangendrager en de Man die knielt.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

8 Venus en Adonis

De honden joegen een zwijn uit zijn schuilplaats. Het dier wou juist ontkomen toen het in de zij werd geraakt door Adonis’ speer. De ever rukte de speer snel uit de wonde. Hij stortte zich woedend op Adonis die trillend trachtte te vluchten, maar het zwijn zette zijn tanden in de buik van Adonis en liet hem stervend achter in het zand. Venus was nog op weg naar haar Tamaseense velden toen ze zijn doodsklacht hoorde en keerde onmiddellijk terug.
 
Zodra ze hem, dood, badend in een plas van bloed, hoog uit de lucht zag liggen, dook ze omlaag en riep verwijtend tot de Schikgodinnen: ‘Jullie macht zal niet alles krijgen, mijn verdriet wordt een eerbewijs aan Adonis; jaarlijks zal jouw dood herdacht worden, een naklank van mijn klagen. Meer nog: je bloed zal tot een bloem uitgroeien.’Bij die woorden liet ze zoete nectar in zijn bloed vallen.
Venus en Adonis
Bartholomeus Spranger
Jaarlijks zal jouw dood herdacht worden, een naklank van mijn klagen.
Nog geen uur later was uit dat bloed een nieuwe bloem ontloken, rood als appels van een granaatboom. Maar die nieuwe bloem biedt korte vreugde, omdat zij, broos van bouw en kwetsbaar door haar licht gewicht, geknakt wordt door de wind, waaraan zij ook haar naam dankt: windroos.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

9 Minerva en Arachne

Nadat Minerva naar het zingen had geluisterd, het lied van de muzen had geprezen en hun wraak had goedgekeurd, dacht zij: “Ik prijs nu wel een ander, maar ik wil zelf ook worden geëerd; ik laat niet straffeloos met mij spotten.” Daarmee bedoelde zij wat er gebeurd was met Arachne in Lydië.
 
Minerva had gehoord dat die haar in de weefkunst naar de kroon stak. Het meisje blonk niet uit door stand of afkomst maar door haar vakmanschap. Haar vader, Idmon, was wolverver in Colophon waar hij natte wol met Lydisch purper bewerkte. Haar moeder behoorde net als haar man tot het volk, maar was al overleden.
Minerva en Arachne
Ludovico Dolce, Metamorphosen 1558
Het meisje blonk niet uit door stand of afkomst maar door haar vakmanschap.
Hoewel Arachne in alle eenvoud geboren was in het dorpje Hypaepa (waar ze nog altijd woonde), was ze in alle steden bekend geworden om haar vaardigheid. Bergnimfen daalden van de met wijnranken begroeide Tmolus af om met verbazing naar haar werk te kijken en waternimfen lieten er graag even de Pactolus-stroom voor in de steek.
 
Niet alleen het bekijken van de bewerkte stoffen was heerlijk, maar ook het gadeslaan van het vervaardigen van de stoffen was een feest, hoe ze de ruwe strengen tot een kluwen opwond of vingervlug begon te kaarden, hoe ze een lange zachte draad uit een wolk van wol trok, steeds opnieuw, hoe ze handig met de duim de gladde spoel deed gaan, hoe ze patronen weefde alsof ze les zou gehad hebben van Minerva, het was een wonder om naar te kijken! Maar zelf ontkende Arachne dat ze les zou hebben gekregen van Minerva; ze voelde zich beledigd met zo’n lerares en ze riep: “Ze mag zich met mij komen meten en als ze van mij wint, mag ze alles met me doen wat ze wil.”
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

10 Hippomenes
en Atlanta

Hippomenes liet een gouden appel vallen opdat Atalanta de appel zou oprapen. Hij passeerde haar en ontving een luid applaus, maar ze haalde hem weer in en vertraagde opnieuw bij het zien van de tweede appel en raakte achterop, maar haalde Hippomenes tenslotte toch opnieuw in. Bij het ingaan van de laatste ronde riep hij: «Godin, bescherm mij; Venus, jij gaf mij dit geschenk…» en hij wierp zijn laatste hoop ver weg, zodat zij verder achterop kwam…
Guido Reni
Guido Reni, 1672
Ik zag haar aarzelen en heb haar ingegeven de appel op te rapen. Het meisje werd verslagen en de winnaar kreeg zijn prijs. Zeg me, Adonis, had ik geen dank verdiend? Maar nee, hij gaf me die niet! En dat bracht me tot razernij… Gekwetst door dit gebrek aan eerbied stelde ik een voorbeeld dat maakt dat niemand nog met mij durft spotten. Ik zou ze krijgen!»
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

Kroon’s mythologisch woordenboek

11 Bacchus en Ariadne

Bacchus en Ariadne
Alessandro Turchi (1578-1649)
Daarvoor nam hij haar diadeem van haar hoofd en wierp hem hoog in de lucht: de kroonjuwelen veranderden in glanzend vuur.
Haar klachten werden gesmoord in Bacchus’ armen. Hij troostte haar en wou haar eren met een stralend sterrenbeeld. Daarvoor nam hij haar diadeem van haar hoofd en wierp hem hoog in de lucht: de kroonjuwelen veranderden in glanzend vuur. Ze staan als een kroon aan de hemel tussen de sterren van de Slangendrager en de Man die knielt.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius
Bacchus en Ariadne
Titiaan, 1520
Bacchus en Ariadne

12 Diana en Callisto

Na een tijdje kwam Diana, omringd door de andere nimfen, opdagen en ze riep Callisto. Die hield zich aanvankelijk schuil in het struikgewas omdat ze vreesde dat het ook deze keer een list was van Jupiter. Toen ze evenwel zag dat Diana omringd was door een schare nimfen, liep ze hen, toch wat onzekerder dan voorheen, tegemoet. Hoe graag wou ze praten over wat haar overkomen was… Maar wie zou haar begrijpen? Diana begreep dat soort dingen niet. Bij haar kon ze haar verdriet, woede, machteloosheid, schaamte en afkeer niet kwijt.
 
Er waren al vele maanden voorbijgegaan. Op een dag stelde Diana voor om te baden in een meertje, en Callisto probeerde zich blozend op de achtergrond te houden.
Titiaan, 1560
Diana en Callisto
Eenzamer dan ooit liep Callisto het bos in.
Dat lukte haar een beetje tot enkele nimfen speels haar kleed afrukten. Ze bedekte haar onderbuik waar de vorm van het kind van de oppergod (die ze zo haatte) zichtbaar werd, maar Diana had alles gezien. Ze verbood Callisto nog ooit terug te keren en joeg haar weg. Eenzamer dan ooit liep Callisto het bos in. Nu was ze alles kwijt, haar maagdelijkheid, haar waardigheid en haar vrienden.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

13 Diana en Actaeon

Als Diana vermoeid was van het jagen, ging ze vaak in die vijver baden. Ze werd dan door nimfen vergezeld die haar wapens en kledij bijhielden. Een nimf, Crocale, mocht altijd Diana’s haar opbinden dat normaal verspreid lag in haar nek. Vijf andere nimfen schepten constant met kruiken water en goten het over Diana uit.
 
Terwijl Actaeon in het bos ronddoolde, kwam hij zonder het zelf te beseffen bij die gewijde plaats, in de grot waar Diana haar bad nam. Nauwelijks hadden de nimfen hem gezien of ze begonnen luidkeels te gillen en gingen allen rond Diana staan opdat Actaeon haar niet zou kunnen zien. Dat had echter niet veel zin, want Diana was een stuk groter dan haar nimfen en stak boven hen uit.
Titiaan - Diana en Actaeon
Titiaan, 1559
Diana en Actaeon
Diana werd rood van schaamte toen ze besefte dat ze naakt door Actaeon gezien was.
Diana werd rood van schaamte toen ze besefte dat ze naakt door Actaeon gezien was. Haar eerste reactie was naar haar boog grijpen, maar toen ze zich herinnerde dat die een eindje verder lag, smeet ze een handvol water in zijn gezicht. Terwijl ze dat deed, zei ze nog dat hij nu aan iedereen mocht vertellen dat hij haar naakt had gezien, als hij dat tenminste nog zou kunnen. Verder zei ze niets meer.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

14 Cadmus en de draak

Het was middag toen Cadmus zich ongerust begon te maken over het wegblijven van zijn makkers. Hij besloot hen te gaan zoeken met een leeuwenhuid als bescherming, met een lans en een spies als wapens maar vooral met een dapper hart – dat ieder wapen overtreft. Ziedend van woede zag hij hoe de moordlustige draak de wonden van zijn vrienden likte en nam zich voor tot het einde te strijden om hun dood te wreken.
 
Hij greep een groot rotsblok en smeet het met al zijn kracht naar de draak. Hoewel de impact zwaar genoeg was om een grote muur te slopen, voelde de draak niets, dankzij zijn machtig pantser van schubben.

Hij wendde een aanval van de drakenkop af door met zijn lans te steken.

De tweede poging van Cadmus met zijn werpspies had echter wel resultaat, want het pantser werd doorboord en de punt trof de kronkelende ruggengraat waar de spies bleef steken. De draak voelde de pijn, draaide zijn hoofd en rukte met veel moeite de speer uit de wonde, maar de punt bleef zitten.

Goltzius
Hendrick Goltzius,
Cadmus en de draak
Tot plots Cadmus met inzet van al zijn krachten de lans door de drakenkeel stootte en het monster aan een boom spietste…
Woester geworden door deze aanval zwollen zijn aderen, schuimde zijn op moord beluste bek en zijn zwarte adem bevuilde de lucht. Hij baande zich een weg omhoog tot hij zijn volle lengte had bereikt om zich vervolgens verpletterend op het bos te laten vallen. Cadmus ontsnapte aan een gewisse dood door opzij te springen.
 
Hij wendde een aanval van de drakenkop af door met zijn lans te steken. De draak wou de lans stuk bijten, maar beet steeds weer op de punt die wonden maakte in zijn bek zodat bloedspatten het groene gras rood kleurden. Toch waren deze verwondingen voor de draak ongevaarlijk zolang de lans zijn nek niet kwetste; de draak moest er alleen voor zorgen dat hij daar geen diepe of rake stoten moest incasseren. Tot plots Cadmus met inzet van al zijn krachten de lans door de drakenkeel stootte en het monster aan een boom spietste… De boom boog door onder het gewicht van het drakenlijk…
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius/

15 Acis en Galatea

Ik dook in mijn doodsangst het water in. Ook Acis sloeg op de vlucht en riep: ‘Help me, Galatea, ik smeek je… Vader! Moeder! Help! Als jullie me niet verbergen in jullie wateren, ben ik verloren!’ Maar de Cycloop zat hem al op de hielen en gooide een rotsblok dat hij uit een berg gerukt had. Acis werd verpletterd, hoewel alleen een hoekje van het gevaarte hem raakte. Ik was machteloos en kon alleen toestaan wat het lot beschikt had: Acis kreeg dezelfde krachten als zijn vader en moeder.
Galatea
Raffael
De triomf van Galatea, 1511
Zijn naam bleef bestaan, maar hij was in een rivier veranderd.”
Van onder de rots drupte een felrood bloedspoor, maar na een tijdje begon de kleur van het bloed te veranderen en kreeg het de kleur van een rivier die door een stortbui vertroebeld is en langzaam weer helder wordt. Daarna barstte de rots die Acis gedood had; op die plaats groeiden doorheen de spleten slanke en welige rietpluimen en bruiste water. En – wonderlijk om zeggen – daar verrees plots uit dat water een man, zijn hoofd was omkranst met gevlochten riet. Het was Acis, maar zijn nieuwe verschijning was groter en was waterblauw.
 
De nimfen zwommen weg in de kalme golfslag toen Galatea haar verhaal verteld had. Scylla die de diepe zee vreesde, wandelde op het strand waar ze naakt bleef ronddwalen en af en toe verfrissing zocht in een stille inham van de kust.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

16 Orpheus
en de bacchanten

Terwijl de dichter Orpheus in Thrakië dieren, bomen en zelfs rotsen meelokte met zijn gezang, kregen de vrouwen van de Ciconen, in Bacchantenstemming en gehuld in dierenvellen, hem in het oog van op een heuvel. Een van de vrouwen riep: “Kijk daar! Daar heb je onze vrouwenhater.” Ze gooide haar thyrsus naar het hoofd van Orpheus, raakte hem maar kwetste hem niet omdat de tak dik bebladerd was. Een ander gooide een steen naar hem maar die werd in zijn vaart geremd door zijn gezang en viel voor zijn voeten neer. Orpheus smeekte om genade bij die mislukte aanval.
Orpheus
Virgil Solis, 1581
Orpheus en de dieren
Een van de vrouwen riep: “Kijk daar! Daar heb je onze vrouwenhater.”
Ondanks zijn smeken nam het geweld toe en kende geen grenzen meer. Door het luid gekrijs, het handgeklap, de klank van toeters en timpanen en de Bacchuskreten was de stem van de dichter niet meer te horen en toen trof iedere steen zijn doel. Dan stortten de vrouwen zich op de vogels, slangen en andere wilde dieren (die luisterden naar Orpheus’ gezang) en verscheurden hen. Toen gingen ze, met bloed aan hun handen, naar Orpheus toe en omringden hem als vogels die bij het ochtendlicht een nachtuil zien rondvliegen of zoals een hert reeds in de vroege uren de prooi wordt van enkele honden en beseft dat het gaat sterven.
 
Met hun thyrsus sloegen ze Orpheus neer. Sommigen gooiden met afgerukte takken, kluiten of stenen. Er was genoeg materiaal in de buurt omdat daar vlakbij boeren hun akkers bewerkten met ploeg en ossenspan. Maar die boeren waren in paniek gevlucht voor de Maenaden en hadden hun harken, houwelen en schoffels achtergelaten op het veld. De wilde bende nam het materiaal mee, jaagde de ossen uiteen en keerde dan terug naar Orpheus. Hoe hij ook smeekte, ze doodden hem toch.
Orpheus
Orpheus wordt door bacchanten
in stukken gereten
Orpheus’ in stukken gereten lichaam werd door de Hebrus meegevoerd. En wonderlijk om zeggen: klagend klonk de lier, klagend fluisterde de mond, klagend antwoordden de oevers van de stroom. Toen de stroom het land verlaten had, dreef het lichaam verder weg op zee tot op de kust van Lesbos, waar Methymna ligt. Terwijl het hoofd van Orpheus op het strand lag, wou een slang het aanvallen. Maar toen de slang toehapte, snelde Apollo Orpheus te hulp. Hij liet de slangenbek verstenen zodat de kaken voorgoed opengesperd bleven. Orpheus’ ziel daalde af naar de onderwereld, waar hij Eurydice aantrof in de Elyzese velden en haar omhelsde. Sindsdien zijn ze altijd samen: zij aan zij, of één voorop en één die volgt; dan is het dikwijls Orpheus die omkijkt naar Eurydice, maar hij hoeft nu niet bang meer te zijn..
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

17 Phaeton

Samen gingen ze naar de prachtige zonnewagen, gemaakt van goud en zilver, waarin het zonlicht weerkaatste. Aurora had de purperen poorten van de rozenzaal in het oosten al geopend terwijl Phaëthon nog naar de wagen stond te kijken. De zonnegod gaf de Uren de opdracht om de paarden in te spannen toen hij Lucifer, de laatste ster, naar de aarde zag afdalen en merkte hoe rood de wereld kleurde. De vuurspuwende dieren deden zich te goed aan hun ruif vol ambrozijn en lieten zich gewillig het rinkelende tuig aangespen. De vader wreef Phaëthons gezicht in met goddelijke zalf tegen de hitte en zette tenslotte de stralenkrans op zijn hoofd.
 
De Zon slaakte diepe zuchten en gaf Phaëthon nog wat raad: “Phaëthon, je mag niet te kwistig zijn met de zweep, je moet je krachten sparen voor de teugels en geen steile routes nemen.” Dan beschreef de Zon Phaëthons route en legde uit welke hemellichamen hij zou passeren. Hij mocht niet te hoog en niet te laag rijden. Aarde en hemel moesten gelijke warmte krijgen, anders zou een van beiden in brand kunnen schieten. Hij moest dus de middenweg nemen. Zijn vader bad tot Fortuna dat zij Phaëthon zou helpen.
phaeton
Virgil Solis, Metamorphosen 1581
De vier paarden van de Zon bliezen vlammen en hinnikten luid.
Toen brak het ogenblik aan dat Phaëthon de wagen besteeg en hij niet meer op zijn beslissing kon terugkomen. Phaëthon was blij de teugels in handen te hebben en bedankte zijn vader, die dat liever niet had zien gebeuren… De vier paarden van de Zon bliezen vlammen en hinnikten luid. Toen Tethys het hek geopend had, schoten ze snel weg. Door het lichte gewicht van Phaëthon schokte de wagen door de lucht en leek wel onbemand. De onervaren Phaëthon schrok van het geweld van de paarden en wist niet wat doen. Hoe kon hij greep krijgen op het span? Hoe kon hij in het oog houden waar de wagen heen moest? En als hij dat al zou weten, hoe zou hij dan de wagen daarheen kunnen loodsen? (…)
phaeton
Sebastiano Ricci, 1703
(…) Daarom liet Jupiter een donderslag weerklinken en schoot met een wel gemikte bliksemschicht Phaëthon, de wagenmenner, van de zonnewagen. De paarden schrokken, steigerden en rukten zich los van de nu slaphangende teugels; de zonnewagen was herleid tot een hoop verspreid liggende wrakstukken…
 
Getroffen stortte Phaëthon neer van zijn verbrijzelde wagen terwijl zijn rosse haardos in brand stond. Hij viel in een grote boog door de lucht omlaag, zoals een ster uit een onbewolkte hemel omlaag valt. De Eridanus, een hoofdstroom van het westen, ving hem op in zijn water en waste het roet van zijn gezicht. De waternimfen van het Avondland begroeven zijn nog smeulend lichaam. Het grafschrift luidde: ‘Dit is het graf van Phaëthon, de menner van de zonnewagen; hij overleed aan overmoed’.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

18 Hermaphroditus en Salmacis

Het water was zo uitnodigend dat hij eerst zijn tenen, dan zijn voeten tot aan de enkel in de vijver stak. Het voelde lekker aan; daarom trok hij vlug zijn kleren uit. Salmacis bekeek het prachtige, naakte jongenslichaam met glinsterende ogen, haar verlangen werd steeds groter…
 
Ze kon niet meer blijven zitten, ze wou nu over hem beschikken! De jongen dook in het water en zwom glinsterend rond. ‘Nu heb ik hem!’ dacht ze, ‘Nu heb ik gewonnen!’ Ze liep snel naar de vijver, gooide haar kleren af en dook in het water.
salmacis
Bartholomeus Spranger, 1546-1611
Hermaphroditus en Salmacis
Ze bleef aan hem vastgeklampt en vroeg de goden dat Hermaphroditus voor altijd bij haar zou blijven.
Ze omarmde hem en kuste hem tegen zijn zin, ze streelde zijn onwillig lichaam en ze klemde zich tegen de jongen aan. Hij stribbelde tegen, rukte zich los en bleef zich koppig verzetten. Maar voor Salmacis was dat geen reden om te stoppen. Ze bleef aan hem vastgeklampt en vroeg de goden dat Hermaphroditus voor altijd bij haar zou blijven. Wat de goden ook toestonden: Hermaphroditus en Salmacis groeiden samen tot een persoon, een tweeslachtig wezen, half man en half vrouw.
 
Toen Hermaphroditus merkte dat hij, die als een man in de vijver was gedoken, er in een halve vrouw en een halve man veranderd was, vroeg hij met een stem die geen echte mannenstem meer was, zijn ouders dat voortaan elke man die in dit water zou zwemmen, er als een halve man weer zou uitkomen. Mercurius en Venus vervulden die wens en gaven het water die verdorven wonderkracht.”
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

19 Thereus en Philomela

Toen ze na een voorspoedige reis in Thrakië waren aangekomen, sleepte Tereus de Atheense prinses mee naar een schaapsstal in de bergen, verborgen in een eeuwenoud bos. De doodsbange en wanhopig huilende Philomela vroeg hem waar Procne nu toch was, maar als antwoord vertelde Tereus haar wat hij voor haar voelde, wat hij dus van haar verlangde en toen hij niet goedschiks kreeg wat hij wou, verkrachtte hij het meisje ondanks haar wanhopige kreten om hulp, ook al riep ze de goden aan…
Philomela
Baur, Metamorphosen 1703
Maar de goden zullen wraak nemen… Ik zal wat je gedaan hebt, niet verzwijgen.
Toen ze zo onteerd was, beefde Philomela als een lam dat bloedend ontsnapt is aan de bek van een wolf maar zich nog niet veilig voelt, of als een duif die trillend, met veren die met bloed bespat zijn, huivert bij de herinnering aan de gierenklauwen die haar zopas nog vasthielden.
 
Maar toen de gruwel van wat er gebeurd was tot het meisje doordrong, begon ze zich de haren uit te rukken, sloeg zich de armen blauw en schreeuwde haar verkrachter toe: “Jij barbaar! Is dat het respect dat je opbrengt voor de afscheidswoorden van mijn vader? Is dat een bewijs van je liefde voor mijn zuster? Is het zo dat jij een maagd behandelt? Jij bent verantwoordelijk voor wat hier gebeurd is, jij overspelige echtgenoot, en Procne zal zich hiervoor wreken. Dood me dan! Waarom aarzel je? Een schoft als jij deinst toch voor geen enkele misdaad terug? Ik wou dat je me vermoord had voor je me verkrachtte, dan was ik nog een reine schim in de onderwereld geweest! Maar de goden zullen wraak nemen… Ik zal wat je gedaan hebt, niet verzwijgen. Als ik uit deze krocht ontsnap, zal ik alles aan iedereen vertellen; als je me hier in de bossen opgesloten houdt, zal ik je misdaad door de bossen schreeuwen en de stenen zullen het voortvertellen! De hemel zal het horen en de goden zullen ingrijpen!”
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius

20 Pygmalion

Pygmalion had die vrouwen jarenlang in zonde zien leven en voelde een afkeer van het kwaad dat de natuur bij de vrouwen had ingeplant; daardoor bleef hij steeds vrijgezel. Ondertussen maakte hij wel een wit ivoren beeld met een weergaloze schoonheid en werd verliefd op zijn eigen werk.
Pygmalion
Jean-Leon Gerome
Pygmalion bewonderde haar en brandde van hartstocht voor dit namaak-lichaam.
Het leek op een echte jonge vrouw die graag bemind wilde worden. Pygmalion bewonderde haar en brandde van hartstocht voor dit namaak-lichaam. Hij voelde steeds met zijn vingers aan het beeld en maakte zich wijs dat het geen ivoor meer was. Hij kuste haar, sprak tot haar en hield haar in de armen, drukte zijn vingers in haar lichaam en was zelfs bang voor blauwe plekken waar hij haar omarmde.
 
Hij vleide haar met verliefde woorden, gaf geschenken (schelpen of stenen, tamme vogeltjes, bloemenkransen, lelies, geverfde knikkers, barnsteenkralen en tranen van de Heliadenbomen). Vervolgens tooide hij haar met kleren, deed ringen aan haar vingers, snoeren om haar hals, lichte parelhangers aan haar oren en behing ook rijk haar borst. Alles sierde haar, ook al was ze mooi zonder dat alles. Hij legde haar op een divan met een purperen sprei, noemde haar zijn bed-vriendin en liet haar hals zachtjes in een kussen leunen, denkend dat ze dat kon voelen.
 
Bron: satura-lanx.telenet.be/Ovidius