Categorie archief: boeken

Noorwegen en noodlot

gelezen: Noodlot (1890) van Louis Couperus

Je hoeft niet in het noodlot te geloven om de tweede roman van Louis Couperus uit 1890 te kunnen waarderen. Hij schreef deze na zijn doorbraak met Eline Vere in 1889. Het naturalisme beleefde rond 1890 haar hoogtepunt en de noodlotsgedachte was de stuwende kracht achter dit sombere genre waarin de mens speelbal is van het lot dat hem elke marge van vrijheid ontzegt. De personages die in de naturalistische roman door het noodlot vermalen worden, plegen dan ook vaak zelfmoord. Emma Bovary, de eerste tragische heldin van het naturalisme, deed het. Tallozen (vaak vrouwen) volgden haar na waaronder Anna Karenina en Eline Vere. Ook Noodlot eindigt met een zelfmoord, een dubbele zelfs.

noodlot
Noodlot in twee uitgaven (1990 en 1974) en de biografie over Couperus van Frederic Bastet uit 1987

De dubbele zelfmoord in Noodlot had Couperus min of meer afgekeken bij Spoken, een toneelstuk uit 1881 van van Henrik Ibsen. Waarschijnlijk kwam Couperus in 1889 met dit stuk in aanraking tijdens een vakantie in Noorwegen. Zijn Noorse reisimpressies verwerkte hij ook in Noodlot. Zo bezoeken de hoofdpersonen Noorwegen. Eve, de vrouwelijke hoofdpersoon is aanvankelijk verrukt over Noorwegen:

“Het is bijna Italië! sprak Eve opgetogen. En dit is nu toch Noorwegen! Ik stelde me Noorwegen altijd geheel en al voor, als het Romsdal is: woest, met ruwe gebergten als den Romsdalhorn en den Trolltinder en met woedende watervallen als de Sletta-fos, en dit is zoo allerliefst, zoo zacht met al dat blauw! Ik zoû hier op dit punt wel een kasteel willen bouwen en hier blijven wonen, en dan zoû ik mijn kasteel Eve-Bower noemen en een heeleboel witte duiven houden; die zouden zoo aardig vliegen in die blauwe lucht…”
 
Bron: dbnl.org

Maar voor Frank, Eve’s verloofde, roept Noorwegen iets heel anders op:

Zwaar gevoelde hij de noodlottigheid van het leven en de onrechtvaardigheid der levensaaneenschakelingen en hij zag in, dat hij zijn eigen ongeluk had opgeroepen door slechts een enkel woord… Een enkel woord: Noorwegen! Noorwegen, Eve, Franks liefde, Franks aanstaand huwelijk, zijn eigen ondergang… hoe hatelijk duidelijk zag hij die enkele schakelen zijner levensketen in elkaâr geklonken! Eén woord, uit eene domme intuïtie geuit, – Noorwegen; en hij bewerkte onherroepelijk het geluk van twee anderen, ten koste van zichzelven! Onrechtvaardigheid, onrechtvaardigheid!
 
Bron: dbnl.org

Couperus klinkt het woord noodlot met de mjölnir vast aan Noorwegen. Frank lijkt niet alleen Noorwegen te vervloeken, maar ook zichzelf. Hij had immers zelfs voor Noorwegen gekozen!

O, had hij maar gezwegen van Noorwegen! Wat gaf hij om dat eene, noodlottige, land boven alle andere landen? Waarom niet Spanje, Rusland, Japan, mijn God, Kamschatka voor zijn part; waarom juist Noorwegen!! Domme intuïtie, die zijn vervloekte lippen verlokte te zeggen: Noorwegen, en onrechtvaardigheid van het lot, het leven, van alles!!
 
Bron: dbnl.org

Zo geniepig werkt het noodlot dus, het komt als een “vrije gedachte” in ons op om ons tenslotte te verstrikken. Wie kan daar uit ontsnappen? Geen mens, want juist in onze eigen “vrije keuzes” worden we door het noodlot besprongen, een wild beest dat ons verscheurt.

Romsdalshornet 1890
Romsdalshornet “hoog optreurend in de nijdig fronsende lucht, die, door stortregen opgezwollen, vuilzwarte wolken langs hunne koppen voortslierde en in het zwijgende water een donkere schaduw neêrsloeg.” [Foto van Axel Lindahl 1890]
Het fjord lag recht voor hen, als een ranke reep wazig stil water, omketend door zijne, in regenmist weggrijzende, bergen. In dien mist waren zij als doorschijnend, schimmen van bergen gelijk, vaag van lijn, Lauparen en Vengetinder, Trolltinder en Romsdalhorn, hoog optreurend in de nijdig fronsende lucht, die, door stortregen opgezwollen, vuilzwarte wolken langs hunne koppen voortslierde en in het zwijgende water een donkere schaduw neêrsloeg. En de bergen weenden, als ijle, roerlooze spoken, somber-droevig en tragisch onder een ontzachelijke, bovenmenschelijke smart: een leed van reuzen en azen; het fjord, met zijn stadje, – wat groezelige vlakjes van dakjes en huizen en het vaalwitte châlet van het Grand-Hôtel, – het weende, roerloos onder de zwarte afspiegeling van de lucht; een spectrale kilheid rees uit de kom van het fjord op naar die drie menschen in de hoogte, niets, verloren in het tastbare waas van den nevel, die zwaar op hunne oogleden zonk. De regen viel niet neêr, maar scheen slechts als vocht af te sijpelen uit het zwarte floers der wolken, die nog niet scheurden en in het westen, tusschen de bergen, die zich openden om een streepje der oceaan te laten doorschemeren, trilde iets bleckgouds en vaalrozigs, nauwlijks een paar lijntjes roze en een tikje goud: de aalmoes van een zonsondergang…
 
Bron: dbnl.org

Lot of noodlot is de gedachte dat er een noodzakelijk en onveranderlijk verloop in het leven van een mens of dier plaatsvindt, waarbij de persoon in kwestie niet bij machte is zelf invloed op deze gang van zaken uit te oefenen. In een verwante betekenis verwijst de term naar een specifieke stand van zaken die in de reeks der gebeurtenissen noodzakelijkerwijs verwerkelijkt wordt. Daarmee past de term binnen een deterministische wereldbeschouwing (“er is geen macht op aarde die het lot ondermijnt”).
 
Bron: nl.wikipedia.org

Na Noodlot schreef Couperus een roman die veel hoopvoller is. Extase bezingt de geestelijke liefde. Als ondertitel koos hij zelfs voor “Een boek van geluk”. Toch zou het noodlot als thema steeds terugkeren, met name in zijn laatste grote roman Van oude mensen de dingen die voorbijgaan. Maar zo somber als Noodlot zou het niet meer worden. Couperus zag toch nog een sprankje hoop in de menselijke misère. Daarmee was de oppermacht van het noodlot gebroken.

Noodlot [nl.wikipedia.org]

Desengaño

gelezen: Desengaño – De wereld is niet voor verbetering vatbaar
van Robert Lemm in 2023 verschenen bij Uitgeverij De Blauwe Tijger

desengano “Goede boeken zijn als spiegels: wanneer een aap er in kijkt, kan er geen apostel terug kijken.” is een van de fraaie aforismen van de achttiende eeuwse schrijver Georg Christoph Lichtenberg. In het nieuwste boek van Robert Lemm kijken er geen apostelen terug maar wel heel wat reactionairen. Het tweede deel bevat zelfs een galerij met tien miniportretten van reactionairen door de eeuwen heen. Wanneer je als lezer oogcontact met hen wilt maken, dan hoef je geen reactionair te zijn, maar affiniteit met het reactionaire denken is natuurlijk wel gewenst.

Robert Lemm stelt vast dat het woord “reactionair” een uitgesproken ongunstige klank heeft. Het wordt meestal geassocieerd met ouderwets, achterhaald, aartsconservatief en in onze gepolariseerde tijd zelfs met extreemrechts. “Reactionair” is de spreekwoordelijke kwal waar de meeste schrijvers en uitgevers omheen lopen. Een select publiek weet inmiddels dat Robert Lemm en uitgeverij De Blauwe Tijger telkens weer de moed tonen om het reactionair gedachtengoed te verspreiden. Daarbij bekennen ze ook kleur met hun levensovertuiging: Robert Lemm en Tom Zwitser, uitgever van De Blauwe Tijger zijn beiden behoudend katholiek.

Aan het einde van Desengaño citeert Robert Lemm uit een essay van de katholieke dichter Gerard Bruning uit 1922. De titel van dat essay luidt Het apostolaat van den katholieke kunstenaar. Honderd jaar geleden was al duidelijk geworden dat de moderniteit het van de traditie gewonnen had. De intellectuelen en kunstenaars van de twintigste eeuw hadden helemaal niets meer met het christelijk geloof. Toch waren er nog altijd katholieke kunstenaars, zoals Bruning. Hij verwijst in zijn essay naar Léon Bloy, een andere katholieke schrijver die vijf jaar eerder was overleden. De katholieke kunstenaar was in de moderne tijd een roepende in de woestijn geworden en kreeg ‘s werelds loon: het doodzwijgen. Of zoals Leon Bloy schreef: la consipration du silence.

Robert Lemm (Rotterdam, 1945) is hispanist, historicus en vertaler van werken van o.a. Miguel de Unamuno, Octavio Paz, Jorge Luis Borges en Pablo Neruda. Daarnaast schrijft hij boeken waarin geschiedenis, literatuur, filosofie en religie gebroederlijk samenwonen en die zich kenmerken door een grote intellectuele reikwijdte. Door zijn kennis van de Spaanse taal- en letterkunde heeft hij gemakkelijk toegang tot het immense Spaanse taalgebied en introduceert hij vaak schrijvers en denkers die hier niet of nauwelijks bekend zijn, zoals de 19e eeuwse Spaanse reactionair Juan Donoso Cortés (1809-1853), de Argentijnse schrijver en essayist Leopoldo Marechal (1900-1970) en vooral de Colombiaanse reactionair Nicolás Gómez Dávila (1913-1994). Hij introduceert ook het Spaanse woord Desengaño dat tevens de titel van zijn nieuwste boek geworden is.

Het woord desengaño is lastig te vertalen. Het komt in de buurt van ontnuchtering, desillusie en ontgoocheling. De schrijver stelt zelf het neologisme “ontwaning” voor. De ondertitel “De wereld is niet voor verbetering vatbaar” maakt duidelijk waar deze “ontwaning” betrekking op heeft, namelijk op de waan dat de mens de wereld zou kunnen verbeteren. Deze waan geeft brandstof aan het vooruitgangsoptimisme dat ons sinds de Verlichting zit ingebakken. Een woord als “maakbaarheid” heeft er direct mee te maken.

Door de hoge vlucht van de wetenschap en techniek in de laatste 250 jaar zijn we niet alleen in de waan gekomen dat maatschappij en wereld te verbeteren zijn. Het bewijs lijkt ook overtuigend geleverd: we leven immers in een democratische rechtsstaat en niet (langer) onder een tirannie, we zijn mondig geworden, de welvaart is wereldwijd enorm toegenomen, de volksgezondheid sterk verbeterd en de wetenschap en techniek dienen in steeds hogere mate het gemak van de mens. Maar we weten ook dat al deze verbeteringen zich vooral op het horizontale vlak afspelen.

Een wereld zonder oorlog hebben we nog steeds niet kunnen realiseren, integendeel. Oorlog en misdaad, kortom, het kwaad in de wereld is gebleven en lijkt zich door het schrille contrast met alle verbeteringen op materieel gebied eerder te hebben verdiept. Het vooruitgangsgeloof dat sinds de Verlichting de westerse wereld heeft voortgedreven, heeft in de 20e eeuw ernstige averij opgelopen. De twee wereldoorlogen die Europa aan de rand van de afgrond brachten, waren wat dat betreft pure desengaño. Al in het najaar van 1914 was duidelijk geworden dat de bejubelde techniek ons ook vernietigen kon.

Toch is de ontnuchtering van de 20e eeuw niet de desengaño waar dit boek over gaat. Desengaño gaat namelijk over een dieper inzicht dat al lang bestond voordat de verschrikkingen van de 20e eeuw het vooruitgangsgeloof uit de Verlichting wegvaagden. Ook tijdens de verlichte 18e eeuw bestond er al een traditie van innerlijke overtuiging dat de wereld niet voor verbetering vatbaar is. Desengaño blijkt innig verbonden met het christelijke geloof, dat per definitie een geloof is dat zijn hoop niet op deze wereld gevestigd heeft. De Renaissance heeft het memento mori uit de Middeleeuwen nooit helemaal kunnen vervangen door het carpe diem. Ondanks alle materiele vooruitgang bleef de mens een sterfelijk wezen. En bleef het lijden in de wereld. Voor Lemm is dit de kern van de zaak. Hoe gaan we met dit lijden om?

Desengaño blijkt innig verbonden met het christelijke geloof, dat per definitie een geloof is dat zijn hoop niet op deze wereld gevestigd heeft.

Van nature streeft de mens naar een maximalisering van genot en een minimalisering van lijden. Al in de voorchristelijke tijd werden er levensbeschouwingen geformuleerd om het probleem van het lijden op te lossen, zoals het boeddhisme en het stoïcisme. De boodschap van Christus is uniek: het lijden krijgt een diepere zin in de vrijwillige aanvaarding van het lijden. Anders dan in het boeddhisme of stoïcisme brengt de aanvaarding of gelatenheid ten aanzien van het lijden geen rust voor zolang als het duurt of een nirvana, maar uitzicht op eeuwig leven. Want de ziel is onsterfelijk. Deze overtuiging lijkt voor de moderne mens volledig achterhaald. Metafysica is vervangen door fysica.

Wanneer we terugkijken in de geschiedenis kunnen we zien hoe het geestelijke verval in het Westen verlopen is. De Verlichting bracht de moderne wetenschap in een stroomversnelling. Vooral na 1850, met de opkomst van de positivistische wetenschap, ging het enorm hard. De wetenschappelijke opmars ging samen met een terugtrekking van het christelijke geloof. Na 1850 doet de moderne en post-christelijke mens zijn intrede in de geschiedenis. Het moderne mens- en wereldbeeld leunt zwaar op de Four Horsemen van de moderniteit: Darwin, Marx, Nietzsche en Freud. Zij hebben het menselijk bestaan opnieuw vormgegeven en een nieuw paradigma geschapen.

Darwin heeft ons de biologisering gebracht: de mens is een dier onder de dieren geworden en net zo sterfelijk en zielloos als een worm. Van Marx komt de economisering: de mens wordt een homo oeconomicus, een wezen dat elk aspect van het leven herleidt tot nut en geld. Nietzsche radicaliseerde de relativering: er zouden geen feiten bestaan maar slechts interpretaties en waarheid wordt daarmee gelijkgesteld aan mening. Tenslotte heeft Freud de seksualisering gebracht: de mens is niet zo vrij als hij denkt en wordt ten diepste aangedreven door zijn onderbewuste waarin de seksuele begeerte de dienst uitmaakt. Zo is in het post-christelijke mensbeeld de nadruk verplaatst van het menselijke naar het dierlijke, van de genade naar het geld, van het heilige naar de hartstochten, van de Waarheid naar de “eigen waarheid”, van het hemelse naar het aardse en van het eeuwige naar het tijdelijke.

De moderne mens heeft zich dus opgesloten in een dierlijke, aardse en tijdelijke opvatting over zichzelf. Intussen blijven de dood en het lijden gewoon bestaan. De dood wordt gezien als een vanzelfsprekendheid. Immers, overal in de natuur zien we de dood, dus we concluderen dat de dood bij het leven hoort en dat het verlangen naar onsterfelijkheid een absurditeit is of erfenis uit het christelijke verleden. Het lijden is voor de moderne mens ten diepste zinloos. Door het stoïcijns te ondergaan, kunnen we er in ieder geval toch mee leren leven. Maar het lijden dient vooral geminimaliseerd te worden. Als ons leven maakbaar zou zijn, dan moet onze dood dat ook zijn. Kortom: als het lijden te zwaar is, dan is het legitiem geworden om ons leven te beëindigen en wordt het woord “zelfmoord” taboe.

Desengaño bestaat uit twee delen. Het eerste deel (196 pagina’s) is het eigenlijke boek en bestaat uit 24 hoofdstukken. Het tweede deel (55 pagina’s) is een soort bonus en telt 12 hoofdstukken met miniportretten van tien reactionairen door de eeuwen heen. Want ook al zijn de wereld en de mensheid niet voor verbetering vatbaar, we hoeven toch ook niet te wanhopen. Op individueel niveau is de mens, met Gods hulp, wel degelijk in staat om voortgang te maken op zijn geestelijke weg. Daarvan getuigen niet alleen de ontelbare heiligen binnen de Kerk, maar ook de tallozen die zich terugtrokken uit de wereld en afstand namen van hun eigen tijd. Lemm noemt ze onze “gidsen in de het labyrint van de moderniteit“.
 
Luis de León 1527-1591
Justus Lipsius 1547-1606
Michel de Montaigne 1533-1592
Blaise Pascal 1623-1662
Emanuel Swedenborg 1688-1772
Johann Georg Hamann 1730-1788
Søren Kierkegaard 1813-1855
Fjodor Dostojewski 1821-1881
Migel de Unamuno 1864-1936
C.S. Lewis 1898-1963

In de aanleiding van het boek wordt vermeld dat het boek de neerslag vormt van een reeks workshops die de auteur tussen 2016 en 2021 heeft gegeven, met name onder jongeren van het Forum voor Democratie. De structuur van het eerste deel is niet echt helder en het geheel geeft daardoor de indruk van een omgevallen boekenkast. In de inleiding wordt de toon al gezet: Lemm meandert door vijf eeuwen westerse geschiedenis en springt van het een naar het andere. Het reactionaire geluid, in de vorm van Verlichtingskritiek of van cultuurpessimisme, vormt daarbij wel een rode draad. De lezer die zich bedolven voelt onder een veelheid aan namen en onderwerpen, kan zich daar gelukkig steeds aan vastgrijpen.

Er wordt overigens een juist onderscheid gemaakt tussen conservatief en reactionair. De conservatief kijkt vooral terug, de reactionair kijkt eerder omhoog. Door de nadruk op het verticale komt ook het geestelijke leven in het zicht. De rationele wetenschappelijke kennis die het westen sinds de Verlichting een leidende rol in de wereld heeft gegeven, wordt zo gerelativeerd. In het geestelijke leven, het christendom in het bijzonder, valt de nadruk juist op de kennis van het hart. Het Westen is uit balans geraakt. Door de nadruk op de kennis van het hoofd (ratio) te leggen, is de kennis van het hart (nous) vaak uit het zicht verdwenen. En de nous is het oog van het hart waarmee de mens Zijn Schepper kan zien.

De kruisgang van het christendomAls behoudend katholiek levert Lemm ook kritiek op de richting die de katholieke kerk sinds 1850 is gegaan. Hij schreef al eerder over dit onderwerp in zijn boek De kruisgang van het christendom (1999). Het geestelijke verval in het Westen raakt ook de Kerk van Rome. Lemm laat zien hoe de twee laatste concilies Vaticanum I (1869-1870) en Vaticanum II (1962-1965) met elkaar samenhangen. Vaticanum I probeerde de wereld (c.q. de geest van het liberalisme) nog tegen te houden.

Op 20 september 1870 werd Rome ingenomen en kwam er na 1116 jaar een einde aan wat er van de Kerkelijke Staat was overgebleven. Weliswaar zou Mussolini in 1929 van het Vaticaan een onafhankelijke staat maken, Vaticaanstad is uitdrukkelijk niet de opvolger van de Kerkelijke Staat. Het territorium van de Kerk van Rome werd na Vaticanum I dus opgeslokt door de wereld. Maar slaagde de katholieke kerk er daarna wel in om haar theologie (die niet van deze wereld is!) veilig te stellen voor de wereld?

Aan het begin van de twintigste eeuw was er onder Pius X moedig verzet tegen de geest van het liberalisme en de moderniteit. Maar uiteindelijk moest de katholieke kerk toch het onderspit delven. Vaticanum II werd in de jaren zestig van de vorige eeuw de ondergang van het traditionele katholieke geloof. In een angstvallige, bijna wanhopige poging om de leegloop van de kerk een halt toe te roepen werden hervormingen doorgevoerd die de kerk (bijna) gelijkvormig maakte met de wereld. Het was een knieval voor de geest van het liberalisme.

De koers van de katholieke kerk na Vaticanum II staat niet los van de rest van de rol van het christelijke geloof in de maatschappij sinds de jaren zestig. Het is soms wel jammer dat de schrijver zich hier beperkt heeft tot de katholieke kerk en bijvoorbeeld de rol van het oosterse christendom, ook in westerse samenlevingen buiten beschouwing laat. De Orthodoxe Kerk is bij uitstek de hoeder van een traditioneel christendom dat teruggaat tot de woestijnvaders uit het vroege christendom.

Paus Benedictus XVI die in Desengaño niet zo’n positieve rol krijgt toebedeeld (vooral door zijn bezoek aan de blauwe moskee in 2006) zag het vroege christendom juist als een ijkpunt voor de Kerk in onze tijd en kwam volledig terug op zijn aanvankelijke enthousiasme voor en bijdragen aan Vaticanum II. Als kardinaal Ratzinger sprak hij in een essay over het geestelijk verval in het westen zelfs van de Selbsthass des Abendlandes. Het geestelijk verval in Europa en de afkeer van haar christelijke identiteit staan overigens in direct verband met het verschijnsel (zelf)islamisering. In hoofdstuk 22 gaat Lemm hier op in.

Tenslotte nog een noot voor De blauwe tijger: het is erg jammer dat Desengaño geen index heeft gekregen. Juist een boek met zoveel namedropping heeft voor de toegankelijkheid een index nodig. Ik heb dit euvel zelf proberen op te lossen door relevante namen en zaken bovenaan de pagina’s te noteren, zodat er achteraf toch nog een beetje toegang tot de tekst is zonder alle pagina’s diagonaal te hoeven scannen. Een tweede punt: in de inhoudsopgave van deel 2 zitten verschillende onjuistheden in de nummering. Dergelijke slordigheden ontsieren een boek. Behalve als een aap erin kijkt, om tenslotte bij Lichtenberg terug te komen.

Desengaño – De wereld is niet voor verbetering vatbaar [ deblauwetijger.com ]

Het uitroepteken bij Couperus

gelezen: Angst en schoonheid (2013) van Bas Heijne

angst en schoonheid In 2013 publiceerde Bas Heijne ter gelegenheid van het 150e geboortejaar van Louis Couperus een lang essay over Couperus onder de naam Angst en schoonheid. Heijne leest al ruim 40 jaar Couperus en had in 2013 al een aantal opstellen gepubliceerd en lezingen gegeven over de (volgends Heijne en vele anderen) grootste romancier van Nederland. Een deel daarvan werd bewerkt en opgenomen in dit essay dat in de pers terecht veel lof kreeg.

Angst en schoonheid is een persoonlijke blik op het werk en leven van Louis Couperus en draagt dus het stempel van Bas Heijne. Daarin verschilt het van de Couperusbiografie van Frédéric Bastet uit 1987. (overigens ontvingen Bastet en Heijne beiden de P.C. Hooft-prijs in resp. 2005 en 2017.) Bij de liefhebber worden we deelgenoot in zijn passie voor het onderwerp. De biograaf houdt juist gepaste afstand en probeert zo getrouw mogelijk het leven van zijn onderwerp te volgen. Angst en schoonheid van Heijne en de Couperus biografie van Bastet vullen elkaar uitstekend aan en staan bij mij in de boeken kast als afsluiting van 14 romans van Couperus .

De visie van Bas Heijne verschilt soms van mijn eigen interpretatie van Couperus. Hij legt de nadruk vooral op het vraagteken bij Couperus. Zelf zie ik bij Couperus juist ook een uitroepteken. Dat krijgt in het essay van Heijne eigenlijk geen aandacht. Terwijl het duidelijk aanwezig is, bijvoorbeeld in de uitspraak van Couperus waarmee Heijne zijn essay afsluit:

“Het geeft mij rust in mijn weemoed en mijn rampzaligheid, zeker te weten, dat ik niets beteken, dat mijn werk niet meer is dan het werk van een mier of een spinnetje of een zijdeworm en dat deze wereld met al zijn drukte, cultuur, vooruitgang, achteruitgang, techniek, kunst, wetenschap, godgeleerdheid, wijsbegeerte, astronomie en relativiteitstheorieën niet meer betekent in het Al dan een molshoop, dan een mierennest in veld, weide of bos.”

Couperus spreekt van “zeker te weten”, dus van een uitroepteken, niet van een vraagteken. Dit zeker weten komt voort uit de ervaring van de eigen nietigheid en vergankelijkheid. Bij verschillende personages in zijn romans zien we dit bewustzijn groeien, misschien wel het duidelijkst bij Constance van der Welcke in De boeken der kleine zielen. Dit bewustzijn is de uitkomst van het verlies van illusies, het is dus een pijnlijk bewustzijn. Maar het schenkt ook rust. Een van de motto’s van Angst en schoonheid is een uitspraak van Constance’s broer Paul van Lowe. In het eerste boek bekent hij haar: “Ik zie te veel door alles heen”.

Ik zie te veel door alles heen.

Paul van Lowe in De boeken der kleine zielen

Bij Paul leidt genadeloze ontmaskering tot afkeer. Het is een dubbele afkeer: van de mensen en van de wereld. Constance ziet ook de leegheid in haar familie, maar in plaats van afkeer ontwikkelt zij compassie. Paul van Lowe wordt, net als Vincent in Eline Vere of Lot in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan als hét alter ego van Couperus gezien, als het personage dat de meeste afstand tot de anderen houdt. Maar als je met zoveel empathie kunt schrijven over de anderen, dan komt Constance van der Welcke met haar compassie, meer in aanmerking voor hét alter ego van Couperus dan haar cynische broer Paul.

James Ensor De intrige, 1890

Paul keert zich van zijn familie af, Constance keert naar haar familie terug, verliest vervolgens haar laatste illusies, maar vindt de kracht zich te openen voor de kleine zielen. Ze is het krachtige positief van het negatief Eline Vere. Ook zij kijkt in hetzelfde zwarte gat waarin alle illusies verdwijnen, maar toch vindt zij ook iets hoopgevends. Het is het zekere weten, waar Couperus over spreekt in het citaat waarmee Bas Heijne zijn essay afsluit.

Couperus staat als romancier alleen en is niet in te delen bij de Tachtigers, het naturalisme of het symbolisme. Wel werd hij door alle drie beïnvloed. Het “zekere weten”, het uitroepteken bij Couperus, is naar mijn gevoel het sterkste verbonden met het symbolisme. Het symbolisme opent zich voor het spirituele en wijst de metafysica niet af als illusie. Er blijft dus een wereld achter de wereld van fenomenen (en dus illusies). Dit is de psychologische wereld die al door het naturalisme uitputtend verkend werd, maar waar de nadruk dan lag op de verzwelgende afgrond van het noodlot en dus dikwijls de zelfmoord.

Psyche, 1898In het symbolisme dat in het laatste kwart van de negentiende eeuw in een parallelle en wederkerige ontwikkeling staat met het naturalisme, staat de ziel centraal. Soms is deze letterlijk de hoofdpersoon in een allegorie zoals in Couperus’ sprookje Psyche uit 1898. In De boeken der kleine zielen vertelt Constance haar nichtje Marianne een sprookje over de ziel. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om een illusie, maar om een diepe geestelijke ervaring.

Het laatste boek van de boeken der kleine zielen heeft de titel Het heilige weten. Daar is voor Couperus niets ironisch aan. Het “heilige weten” dat bij Constance sluimert, komt bij haar zoon Addy tot volle ontplooiing. Couperus gebruikt zelfs het woord “fluïde”, een theosofisch begrip, om de bijzondere gave van Addy aan te duiden. Geen vraagteken, maar een uitroepteken.

Ook al heeft Couperus nooit onderdak gezocht bij een religieuze groepering of de moederkerk (zoals zijn generatiegenoot Frederik van Eeden), geestelijke zekerheden vond hij in verschillende spirituele tradities. Berusting, onthechting en compassie in het boeddhisme en hindoeïsme. Vergeving, nederigheid en naastenliefde in het christendom.