In 1814 verscheen Waverley van Walter Scott (1771-1832) en begon de opmars van de historische roman in Europa. Dit genre sloot naadloos aan op de romantiek met zijn nadruk op het gevoel en een geïdealiseerd verleden. Vaak ging het, als reactie op de rationaliteit van de Verlichting en de industriële revolutie, om een vlucht in het verleden, meestal de Middeleeuwen. De romans van Scott veroverden na 1820 Europa en vonden veel navolging.
In Nederland werd het genre in de jaren dertig opgepakt door Aarnout Drost (1810-1834), Jan_Frederik_Oltmans (1806-1854), Jacob van Lennep (1802-1866) en Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886). In Vlaanderen werd de historische roman vooral vertegenwoordigd door Hendrik Conscience (1812-1888). Tot de bekendste Nederlandstalige historische romans van de jaren dertig behoren De leeuw van Vlaanderen (Concience, 1838), De lotgevallen van Ferdinand Huyck (Van Lennep, 1840) en Het Huis Lauernesse (Toussaint, 1840). Deze romans spelen zich respectievelijk af rond 1302, 1740 en 1521.
Afgelopen weken las ik de roman van Geertruida Toussaint die ze tussen 1838 en 1840 schreef in opdracht van de heer Beijerinck. Ze was toen pas 24 jaar en had al drie historische romans op haar naam staan. Met Het Huis Lauernesse vestigde ze in een keer haar naam want het boek werd onmiddellijk een groot succes. Dat kwam omdat haar boek, dat zich afspeelt in de Nederlanden aan het begin van de Reformatie, een thema raakte dat in de jaren veertig hoogst actueel was: hoe moest in het nog jonge Koninkrijk der Nederlanden het protestantse volksdeel zich verhouden tot het katholieke volksdeel?
In 1840 was in Nederland het zogenaamde placetum regium van kracht. Dit hield in dat de overheid het recht had om pauselijke of bisschoppelijke besluiten goed te keuren eer ze mogen worden bekend gemaakt en uitgevoerd. De belangrijkste rooms-katholieke politici sloten zich rond 1840 aan bij de liberalen, omdat ook de liberalen streefden naar democratische hervormingen. Hun verbond leidde er toe dat in 1848 het toezicht van de koning op de rooms-katholieke kerk werd afgeschaft. In 1853 werden er voor het eerst sinds de 16e eeuw in Nederland weer bisschoppen benoemd door de paus. Tegen de achtergrond van deze maatschappelijke ontwikkelingen moeten we de grote belangstelling voor Het huis Lauernesse in 1840 (en daarna) zien.
In de narede van haar roman schrijft Toussaint hoe haar opdracht luidde: “In het laatst van het jaar 1838 vroeg de Heer Beijerinck van mij een’ roman, uit het eerste tijdperk der Hervorming in Holland, en die bepaaldelijk voorstellen moest: den invloed der laatste op het burgerlijk en huiselijk leven der Nederlanders.” Het ging dus om het concretiseren van de beginjaren van de Reformatie en dan met name in de huiselijke sfeer. In de Biedermeiertijd stond het burgerlijk leven centraal en Toussaint’s opdrachtgever vroeg haar om de impact van de Reformatie op het familieleven centraal te stellen.
Zo hoopte hij dat de burgerij persoonlijk geraakt kon worden. De 24-jarige apothekersdochter uit Alkmaar slaagde daar meesterlijk in. Hoewel ze zelf overtuigd protestants was, schetste ze bewust geen karikaturaal beeld van de katholieken en protestanten. Bij beide groepen zag ze fanatici en gematigden. Door het op te nemen voor de gematigden, toonde ze begrip voor de gematigde katholieken en wees ze fanatisme bij protestanten af. Het Huis Lauernesse droeg daardoor bij aan het verzoeningsproces tussen protestanten en katholieken in de jaren veertig.
Romantische kenmerken, zoals een grote nadruk op het gevoel, zijn overduidelijk aanwezig. In een paar gebeurtenissen worden alle registers van het gevoel opengetrokken, zoals in de breuk tussen Ottelijne en Arnoud Bakelszn, de dood van de weduwe Bakelszn en de martelaarsdood van Jan van Woerden (1499-1525) op de brandstapel. We zien hetzelfde vertoon van heftige emoties zoals in de historische schilderkunst uit die tijd, met veel ten hemel gerichte smachtende blikken en geschrei. Kortom: Tranen met Truitje (Toussaint).