Categorie archief: filosofie

Hegel 250

Vandaag is de 250e verjaardag van Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831)

Georg Wilhelm Friedrich Hegel is bij het grote publiek bekend als de man van these-antithese-synthese. Dat is het eenvoudigste schema waarmee het dialectische proces kan worden weergegeven. Hegel presenteerde zijn filosofie in 1807 in zijn hoofdwerk Phänomenologie des Geistes, dat zelfs onder academische filosofen bekend staat als zeer abstract en moeilijk leesbaar.

Briefmark 2020
Hegel postzegel 2020 met chocoladeletters

Gewone stervelingen komen met Hegel meestal niet veel verder dan het bovenstaande denkschema, al dan niet met de toevoeging dat het dialectische proces zich in en door de geschiedenis voltrekt. Voor Hegel weerspiegelt de (wereld)geschiedenis de absolute Geest die daarin steeds meer tot zichzelf komt. Zijn opvatting van geschiedenis is dus uitgesproken teleologisch en helemaal gericht op vooruitgang. Nu zouden we dit “de weg van het voortschrijdende inzicht” noemen.

Hegel briefmarke set 2020
De absolute geest daalt ook neer in de geschiedenis van de filatelie

Hegels filosofie had een enorme invloed op de filosofie van de negentiende eeuw, vooral in de eerste helft. Daarna zou de kritiek op zijn denken toenemen. In de eerste plaats door links-Hegelianer als Ludwig Feuerbach, Karl Marx en Max Stirner. Bovendien zou de pessimistische filosofie van Arthur Schopenhauer na 1850 toegang vinden bij een breder publiek en gehakt maken van het optimisme en het redelijke in de filosofie van Hegel.

Duitse kranten besteden dit jaar veel aandacht aan zijn 250e verjaardagsfeestje. Daarbij is de insteek telkens “de betekenis van Hegel voor onze tijd”. Wat is er in zijn filosofie nog steeds geldig (universeel) en wat is er inmiddels achterhaald (tijdgebonden)? Wat kunnen we met zijn filosofie zeggen over een verenigd Europa, de klimaatcrisis, emancipatie, enz…? En hoe kunnen we de huidige polarisatie verbinden met de dialectiek van Hegel? Kunnen links en rechts zich “aufheben” in een synthese?

Stammbaum des Geistes
Duitsland blijft het land van Dichter und Denker. In de zondagskrant “Welt am Sonntag” stond eind juni deze Stammbaum des Geistes. Kom daar maar eens om bij een zondagskrant in Nederland.

Hegel wordt in de Stammbaum des Geistes als een soort Christusfiguur in het centrum geplaatst, in dit geval in het centrum van de geschiedenis van de filosofie, als de denker die het klassieke denken met het moderne denken verbindt. Dat hij die plek krijgt toebedeeld, heeft alles te maken met de Franse Revolutie, dé centrale gebeurtenis die de piramide van de samenleving op de kop zette. Toen Hegel in de jaren 1820 professor was in Berlijn en men in heel Europa de klok weer had teruggedraaid, bleef hij tegenover zijn studenten de blijvende betekenis van de Franse Revolutie benadrukken. De Restauratie zou niet “het einde van de geschiedenis” zijn, maar een reactionaire stap in de historische ontwikkeling van voortschrijdende emancipatie van de absolute geest.

“Solange die Sonne am Firmamente steht und die Planeten um sie herumkreisen, war das nicht gesehen worden, daß der Mensch sich auf den Kopf, das ist, auf den Gedanken stellt und die Wirklichkeit nach diesem erbaut. (…) Es war dieses somit ein herrlicher Sonnenaufgang. Alle denkenden Wesen haben diese Epoche mitgefeiert. Eine erhabene Rührung hat in jener Zeit geherrscht, ein Enthusiasmus des Geistes hat die Welt durchschauert, als sei es zur wirklichen Versöhnung des Göttlichen mit der Welt nun erst gekommen.”
 
Hegel over de betekenis van de Franse Revolutie

Spengler’s onheilsprofetie

gisteren gekocht: De ondergang van het avondland (1918-1922)

Samen met Johan Huizinga en Jose Ortega y Gasset wordt Oswald Spengler gezien als een van de grondleggers van het cultuurpessimisme. Hun namen zijn vastgeklonken aan het interbellum (1919-1939). Deze interval tussen de twee wereldoorlogen was een periode van gespannen vrede tijdens de Urkatastrophe des 20. Jahrhunderts (1914-1945). Der Untergang des Abendlandes is ongetwijfeld het eerste boek waar we aan denken wanneer we over cultuurpessimisme komen te spreken. Oswald Spengler schreef het eerste deel vlak voor de Eerste Wereldoorlog, maar kon het pas in december 1918 laten verschijnen. Het tweede deel verscheen vier jaar later, toen Duitsland volledig onderuit lag. Uitgeverij Boom gaf vorig jaar een fraai uitgevoerde jubileumeditie uit in twee banden. Deze uitgave wordt begeleid door een website.

De ondergang van het avondland
De Nederlandse vertaling in een jubileumuitgave in een fraaie art deco vormgeving.

oikofobieDe zelfhaat van het avondland
Soms lijkt het dat rechts een monopolie op cultuurpessimisme heeft. Hedendaagse cultuurpessimisten als Theodore Dalrymple en Roger Scruton schrijven vanuit een conservatief en rechts georiënteerd standpunt vanwaaruit ze het al te rooskleurige maakbaarheidsideaal van de links-progressieve politiek bekritiseren. Zo wordt het begrip oikofobie (gemunt door Roger Scruton) uitgewerkt door Thierry Baudet in zijn boek Oikofobie. De angst voor het eigene. De huidige polarisatie wordt gemarkeerd door sleutelwoorden. Progressief-links verwijt zijn tegenstanders xenofobie terwijl vanuit de conservatieve hoek progressief-links oikofobie verweten wordt. Joseph Ratzinger (later paus Benedictus XVI) is er nog explicieter in en sprak over de zelfhaat van het avondland.

De meest gehoorde kritiek op cultuurpessimisten is dat het zwartkijkers zouden zijn die te weinig oog hebben voor positieve ontwikkelingen en vooral voor het positieve in de mens. Zo reageerde Beatrice de Graaf onlangs op het boek De meeste mensen deugen van Rutger Bregmans: ‘Cynici en zwartkijkers kunnen inpakken. Een heerlijk boek voor iedereen die echt realistisch wil zijn.’ Realistisch willen zijn, daar gaat het dus om. Is het glas half vol of half leeg? De realist probeert een middenpositie in te nemen, maar zal steeds weer tot de ontdekking komen dat aan zorgvuldige beschouwingen en afwegingen een optimistische of pessimistische levenshouding ten grondslag ligt.

Overigens is cultuurpessimisme van alle tijden. Dat beschavingen opkomen, blinken en verzinken was al lang voor Spengler bekend. In het laatste kwart van de achttiende eeuw publiceerde Edward Gibbons zijn monumentale The History of the Decline and Fall of the Roman Empire over het verval en de ondergang van het Romeinse Rijk. Door hun hegemonie in de wereld begonnen de Victorianen in de negentiende eeuw zich te identificeren met de romeinen. Daarnaast leefde ook sterk het besef van vergankelijkheid. Een schilder als John Martin (1789-1854) oogstte veel succes met zijn apocalyptische landschappen, een soort vanitas landschapsschilderkunst.

The course of the empire
Thomas Cole The Course of the Empire, 1833-1836

Ook de Amerikaanse schilder Thomas Cole (1801-1848) wilde zijn tijdgenoten herinneren aan de vergankelijkheid en schilderde tussen 1833-1836 een serie van vijf schilderijen die hij The Course of the Empire noemde. Hij schilderde de opkomst, bloei en ondergang van een beschaving in vijf stadia om zijn Amerikaanse tijdgenoten te waarschuwen dat een trotse beschaving, net als het Romeinse Rijk, ooit ten onder zal gaan.

Wie was Oswald Spengler? [ leesspengler.nl ]

het genot een ‘ik’ te zijn

gelezen: hoofdstuk 8 (Berlijn 1811) uit Arthur Schopenhauer –
de woelige jaren van de filosofie
van Rüdiger Safranski (1988)

Arthur Schopenhauer - 
de woelige jaren van de filosofieIn de zomer van 1811 stapt Arthur Schopenhauer over van de Georg-August-Universität in Göttingen naar de Humboldt Universität in Berlijn. Zijn motivatie is simpel: aan deze in het jaar daarvoor gestichte universiteit doceert de beroemde filosoof Johann Gottlieb Fichte. Voor Safranski weer een goede reden om een ‘filosofisch toneel‘ in zijn biografie in te bouwen.

In een terugblik beschrijft Safranski wat er in de jaren negentig van de achttiende eeuw had plaatsgevonden. Fichte was zo onder indruk van de filosofie van Immanuel Kant gekomen dat hij besloot om de beroemde filosoof in 1791 in Königsberg op te zoeken. Kant heeft het echter zo druk met het ontvangen van bezoek van heinde en verre dat Fichte niet binnenkomt. Om toch de aandacht van Kant te krijgen, schrijft hij een essay om zichzelf bij de meester aan te bevelen: Versuch einer Kritik aller Offenbarung. Het werkt. Kant is zeer onder de indruk en laat het anoniem in Königsberg publiceren. Daarna wordt het in heel Duitsland besproken en als tenslotte uitkomt wie het geschreven heeft, is Johann Gottlieb Fichte de nieuwe rijzende ster aan het firmament van de Duitse filosofie.

Humboldtuniversiteit Berlin
De Humboldt Universität in Berlijn waar Schopenhauer van 1811 tot 1812 studeert.

Vanuit zijn bewondering en kritiek op Kant ontwikkelt Fichte zijn eigen filosofie van het Ich. Safranski vat dat prachtig samen. Zeker niet alles wat Safranski over Fichte schrijft, is makkelijk te begrijpen, maar als je het begrijpt, dan klopt het ook helemaal. Bijvoorbeeld: “Het ‘ik’ is iets dat wij pas in het denken voortbrengen en tegelijkertijd is die voortbrengende kracht de onvoorstelbare ik-heid in onszelf. Het denkende en het gedachte ‘ik’ zijn opgesloten in een vicieuze cirkel van activisme.”

Het ‘ik’ is iets dat wij pas in het denken voortbrengen en tegelijkertijd is die voortbrengende kracht de onvoorstelbare ik-heid in onszelf. Het denkende en het gedachte ‘ik’ zijn opgesloten in een vicieuze cirkel van activisme.

Twee bladzijden verder schrijft Safranski in zijn ‘filosofisch toneel’: “Ik ben het ‘Ding an Sich’ – het zichtbare geheim van de wereld. Dit inzicht was voor Fichte die verblindende ‘bliksem’ die zijn filosoferen bleef verhitten. Die ‘bliksem’ was afkomstig uit de geladen geestelijke sfeer van het verlangen naar emancipatie, een sfeer die tot hier was doorgedrongen vanuit de Franse Revolutie. En de invloed van Fichte vloeide niet voort uit moeilijke deducties die zeer weinig mensen begrepen, maar uit datgene waaruit meteen munt geslagen kon worden voor de wisselkoers van het tot dusver ongekende genot een ‘ik’ te zijn.”

FichteDe kern van de filosofie van Johann Gottlieb Fichte (1762-1814) wordt gevormd door zijn opvatting over de (menselijke) geest, het Ik. Volgens hem is de héle werkelijkheid hieruit te verklaren. Hiermee sluit hij niet aan bij Kant, die een dualisme aannam tussen de werkelijkheid zoals zij zich aan het “ik” voordoet en de onkenbare realiteit zoals zij werkelijk is. Fichte legt duidelijk de nadruk op de geest; zijn filosofie is een vorm van zuiver Idealisme en hijzelf daarmee een van de prominente vertegenwoordigers van het zogenaamde Duits Idealisme. Fichte ziet de individuele menselijke geest als een onderdeel van dat wat alles omvat, Het Absolute; hier in de vorm van het ‘absolute Ik’. Dit ‘absolute Ik’ is over alle bewustzijnen verdeeld. De diepste aard van alles wat bestaat is het goddelijke, absolute Ik. Daarachter kan men niet verder teruggaan, want het Ik “schept” of fundeert zichzelf. Het Ik schept niet alleen zichzelf, maar ook de natuur en de kosmos. Dit laatste noemt Fichte het ‘niet-Ik’, dat echter niet zelfstandig kan bestaan maar alleen in dialectische tegenstelling mét het Ik en in de ervaring als object dóór het Ik. Anders dan het Ik heeft het dus geen absolute maar slechts een relatieve werkelijkheid. Dit wordt door Fichte niet als een hypothese gezien maar als een noodzakelijke waarheid. (Bron: nl.wikipedia.org)