Categorie archief: filosofie

woelige jaren van de filosofie

gelezen: hoofdstuk 7 (1809-1811) uit Arthur Schopenhauer –
de woelige jaren van de filosofie
van Rüdiger Safranski (1988)

Arthur Schopenhauer – de woelige jaren van de filosofie was de tweede biografie die Rüdiger Safranski in 1988 schreef, nadat hij vier jaar eerder zijn eerste biografie had geschreven over E.T.A Hoffmann (1776-1822). Safranski voelt zich in de tijd rond 1800 als een vis in het water. Na zijn biografieën over Hoffmann en Schopenhauer verschenen een prachtige studie over de Duitse Romantiek en biografieën over Schiller en Goethe. Safranski mogen we internationaal rekenen tot een van de Grote Begrijpers van de zogenaamde Goethezeit, de periode 1770-1830.

Georg-August-Universität
De Georg-August-Universität in Göttingen waar Arthur Schopenhauer tussen 1809 en 1811 o.a. de filosofie van Immanuel Kant bestudeerde

Arthur Schopenhauer studierte von 1809 bis 1811 in Göttingen und besuchte vor allem historische und naturgeschichtliche Lehrveranstaltungen. Einer seiner wichtigsten Lehrer war dabei Johann Friedrich Blumenbach, der damals berühmteste Göttinger Naturforscher. Schopenhauer setzte die in Göttingen begonnenen naturwissenschaftlichen Studien auch nach der Entscheidung für eine Laufbahn als Philosoph und dem Wechsel an die neugegründete Universität in Berlin fort. Sein Interesse und seine Kenntnisse auf dem Gebiet der Naturwissenschaften und insbesondere der Physiologie sind ein wichtiger Schlüssel zum Verständnis seiner Philosophie.(Bron: univerlag.uni-goettingen.de)

Arthur Schopenhauer - de woelige jaren van de filosofieArthur Schopenhauer – de woelige jaren van de filosofie is een magistraal boek dat het uit eerbied verdient om nog eens herlezen te worden. Ik zit alweer een paar weken tot aan mijn oren in ‘de woelige jaren van de filosofie‘, bij mijn weten een term die door Safranski zelf gemunt is. Hij bedoelt hiermee de jaren 1781-1818, een iets ruimere interval dan het zo bekende tijdvak 1789-1815. De jaartallen die de woelige jaren van de filosofie begrenzen, vallen samen met het verschijnen van de Kritik der reinen Vernunft van Imanuel Kant in 1781 en Die Welt als Wille und Vorstellung van Arthur Schopenhauer in 1818. De periode daartussen was voor de filosofie net zo stormachtig als de Franse Revolutie (1789-1799) en de Napoleontische tijd (1800-1815).

Wat was er gebeurd? Dit zou een zin van Safranski kunnen zijn. Daarna zou een zogenaamd ‘filosofisch toneel‘ volgen, een intermezzo dat Safranski’s biografieën voor mij zo bijzonder maakt. Elke biograaf zal een decor willen schetsen voor het leven van een bepaalde persoon dat hij wil beschrijven. Dat is vaak een tijdsbeeld of een geografische beschrijving. Maar het kan ook gaan om een geestelijk klimaat. Dat laatste is als decor waarschijnlijk het lastigste om te beschrijven. Maar Safranski is hier een meester in. Hij heeft het zeldzame vermogen om het ingewikkelde samen te vatten, zonder dat dit afbreuk doet aan diepte en complexiteit. Ieder die zich waagt aan het samenvatten van filosofie voor een breed publiek, bijvoorbeeld in een historisch overzicht, weet hoe zwaar het is een bevredigend evenwicht te vinden tussen toegankelijkheid/helderheid en complexiteit. Safranski heeft ook nog eens literair talent, waardoor hij schitterend proza aflevert.

Het ‘Ding an Sich’ was net een gat waardoor een verontrustende tocht binnenstroomde.

Een paar voorbeelden: “Het is alsof de onttroonde oude metafysica, eenmaal verdreven uit de onbegrensde ruimten van de kosmos, alle resterende kracht heeft vergaard en de geseculariseerde subjecten op het gemoed heeft gewerkt, waar ze danig rammelt en knelt.” Dit schrijft hij met betrekking tot de Categorische Imperatief, het centrale begrip uit de Kritik der praktischen Vernunft (1888). En met betrekking het centrale begrip uit de Kritik der reinen Vernunft (1781), het Ding an Sich, schrijft hij: “Kant liet ons een goed ingericht huis van rationele kennis na, maar het ‘Ding an Sich’ was net een gat waardoor een verontrustende tocht binnenstroomde.”

Het is precies deze ‘tocht’ die in het westerse denken een storm zou veroorzaken. Deze zou het Duitse idealisme van Fichte en Schelling, het optimisme van Hegel maar ook het pessimisme van Schopenhauer voortbrengen. We mogen daarom gerust spreken van ‘de woelige jaren van de filosofie’.

huilen met Rousseau

gelezen: Jean-Jacques Rousseau – een rusteloos genie (2012)
door Leo Damrosch

RousseauOp 28 juni 2012 was het precies 300 jaar geleden dat Jean-Jacques Rousseau in Genève geboren werd. Maarten Doorman schreef een boekje over zijn persoonlijke relatie met de vader van de moderne autobiografie (en nog wel meer) en Uitgeverij Ten Have/Veen bracht in 2012 een bijna vuistdikke vertaling van Rousseau – Restless Genius (2005) van Leo Damrosch op de markt. Een paar jaar later kwam het in de ramsj en ik kocht het om het bijna twee jaar ongelezen in de boekenkast te laten staan.

Deze zomer kwam een mooie gelegenheid om het te lezen: tijdens onze vakantie in de Jura bezochten we Môtiers, het Zwitserse bergdorpje waar Rousseau en zijn levensgezellin Thérèse tussen 1762 en 1765 in ballingschap zouden wonen. Helaas was het kleine museum gesloten, maar het was toch fijn om even op de beroemde waranda te hebben gestaan, al is in de afgelopen 250 jaar bijna alles vernieuwd.

Môtiers
Môtiers …op de trap naar de waranda van het huis waar Rousseau na de publicatie van Emile en Le contract social in 1762 verbleef.
(Foto genomen op 11 juli 2018)

In Frankrijk zijn er nog tientallen andere “Rousseau bedevaartsplaatsen”. De meeste dateren van kort na zijn dood in 1778 toen er een Rousseaucultus ontstond. In de achttiende eeuw hoorde je in de voetsporen van Rousseau je zakdoek te pakken en enkele tranen te plengen. Ik hield het droog in Môtiers.

boekbespreking door Sebastien Valkenberg in Trouw [ trouw.nl ]

humanistisch vijftal met de rug naar God

gezien op HUMAN : de laatste aflevering van het Filosofisch Kwintet

HUMANVanmiddag was de laatste aflevering van Het Filosofisch Kwintet waarin gespreksleider Clairy Polak weer vier tafelgenoten ontving. Naast haar vaste “tafelheer”, historicus Philipp Blom, schoven er drie bekende wetenschappers aan tafel: socioloog Kim Putters, wetenschapper Robbert Dijkgraaf en filosoof en arts Marli Huijer.

Het ijkpunt voor dit humanistische vijftal was telkens de Verlichting, de tweede helft van de achttiende eeuw waarin het humanisme volwassen werd en het denken zichzelf definitief bevrijdde uit haar religieuze bedding. De Verlichting is een zelfverlossing. Maar deze ging niet vanzelf: er was een vadermoord voor nodig. De koning, die tot aan de Franse Revolutie regeerde bij de gratie Gods, moest eerst terechtgesteld worden voordat de vrije burger kon opstaan. Deze vrije burger wordt tegenwoordig het individu genoemd, ook wel consument en die consument is koning geworden. Daardoor zijn er grote milieuproblemen ontstaan waardoor we ons steeds meer bewust worden dat we de tak waarop we zitten aan het doorzagen zijn. Hoe kunnen we dit stoppen? Wat moeten we doen?

Zijn jullie optimistisch over de vraag of we het halen, voordat de doemscenario’s die we de afgelopen tijd besproken ons hebben ingehaald?

De problemen (overbevolking, groeiende ongelijkheid, klimaat en uitholling van het publieke debat) waar het filosofisch kwintet in de drie vorige afleveringen het licht op deed schijnen, hebben te maken met individualisering en het verlies van gemeenschap. Oude sociale structuren lossen op in een proces dat je zowel globalisering als individualisering kunt noemen. De oorzaak van het probleem, de mens, roept zichzelf ter verantwoording en plaatst zich voor de zogenaamde grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. Het individu met zijn verlangens en angsten mag dan de oorzaak van de mondiale problemen zijn, het individu wordt ook geacht er weer de oplossing van te zijn! Zou die laatste verwachting er niet zijn, dan zou de humanist een pessimist of fatalist blijken. En de humanist is juist een optimist die gelooft dat de mens, ondanks wat “productiefouten” van de natuur, in wezen goed is.

HFK HUMAN
de website van het filosofisch kwintet

Het is begrijpelijk dat het humanisme een optimistisch mensbeeld geeft. Het humanisme heeft gebroken met een denken dat in het christendom geworteld was. Voor het humanisme ontstond, was het westerse mens- en wereldbeeld door en door christelijk. Vanuit het christelijk geloof wordt de mens niet gezien als een individu, als een “ondeelbare”, maar als een persoon, als iemand die zichzelf kan delen met de ander. In de eerste plaats kan hij persoon zijn omdat zijn Schepper een Persoon is. Ook al deelt de mens veel met het dier, hij onderscheidt zich van het dier doordat hij iemand is.

Deze dimensie van het menselijk bestaan lijkt voor Het filosofische kwintet niet te bestaan. De mens is een individu, een hoogontwikkelde primaat; de onsterfelijke ziel is een flexibel brein en God tenslotte is een concept of fantoom in de taal dat ons denken behekst. Daarover lijkt de tafel van HUMAN het unaniem eens te zijn. Philipp Blom, die een boek schreef over de filosofische salons halverwege de achttiende eeuw, moet zich zeker thuis voelen in dit gezelschap. Hij noemde dit boek ironisch “het verdorven genootschap“, een benaming die rond 1750 serieus bedoeld was, maar die hij nu, bijna strijdbaar, als geuzennaam lijkt te hanteren. In de geest van de door hem zo bewonderde Diderot, spreekt hij graag provocerend en met een brede grijns over de mens als “nieuwsgierig aapje”.

Wat in de tweede helft van de achttiende eeuw maatschappelijk veroordeeld werd als een geheime bijeenkomst van “ongodisten”, is in de eenentwintigste eeuw mainstream geworden: debatteren met de rug naar God toe. Voor de humanisten die op filosofisch niveau van gedachten wisselen over wereldproblematiek is dit net zo vanzelfsprekend als ademhalen. De humanist ziet de mens als maat van alle dingen en erkent geen bovenmenselijk gezag, dus zeker geen Verlosser, laat staan een Wetgever boven de mens. De mens staat er in de kosmos alleen voor. Ondanks al zijn slechtheid waarmee hij zijn medemens, zijn leefmilieu en uiteindelijk zichzelf benadeelt, is hij toch in staat het goede te doen. Dat is het ongegronde optimisme van het humanisme.

HUMAN
tweet van de directeur van het CPB als signaal naar de politiek

De christelijke opvatting dat de mens tot alle kwaad geneigd is en zelfs als hij het goede wil daar toch niet in slaagt, is uiteraard pessimistisch, maar kan wel tot een specifieke inkeer komen, waarbij de mens zijn zoonschap herontdekt en daarmee zijn hemelse Vader (die de Verlichting juist had opgeruimd!) Als voor de humanist het christelijk geloof een wensdenken is, dan is voor de christen het humanisme op zijn minst een krampachtig geloof in de maakbaarheid, waarbij een mensheid die steeds dieper in het moeras wegzakt zich aan zijn eigen haren weer omhoog trekt.

Het debat eindigde aan de buitenkant met eenzelfde vertrouwen als een gesprek tussen evangelicalen, alleen was de hoop niet gevestigd op Jezus, maar op “het flexibele brein” dat mens heet. Door “vreedzaam te vechten” (Huijer) of “een nieuwe voorhoede te vormen die ons kan leiden” (Putter) kan “het flexibele brein” de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw wel aan…

Het Filosofisch Kwintet [ human.nl ]