L’Art moderne (1883), Certains (1889) en Trois Primitifs (1905)
Ook in 1880 deed Joris-Karl Huysmans verslag van de Salon de Paris. Er waren dat jaar 7.289 inzendingen, meer dan ooit tevoren. In 1883 werden zijn kritieken gebundeld in l’Art Moderne. Tegenwoordig is deze bundel weer opgenomen in Écrits sur l’art, naast zijn andere teksten over schilderkunst: Certains (1889) en Trois Primitifs (1905).
In 1879 had Huysmans al partij gekozen voor de nieuwe generatie (Huysmans was zelf van 1848) en was tekeer gegaan op de salonschilders. Zijn commentaar op de Salon van 1880 begint met een tirade op de salonschilders en hun navolgers: “Partout ce sont les élèves de Cabanel et de Bouguereau, qui égalent, s’ils ne dépassent, en nullité, leurs déplorables maîtres.”
Charlotte Corday
Jules Charles Aviat (1844-1931) was een leerling van Carolus Duran et Léon Bonnat. Zijn inzending voor de salon van 1880 was een portret van Charlotte Corday, de moordenares van Marat. Als we tegenwoordig aan Marat denken, dan zien we daarbij vanzelf het kale schilderij van David met de man in bad, bekend van ontelbare boekomslagen. Dat Marat levenloos in zijn bad hing, was te danken aan een 24-jarige vrouw uit de Gironde die Marat hartgrondig haatte. Aviat schildert haar kort na de moord, waarbij ze zich achter een gordijn verstopt. Baudry schilderde dit moment al eens in 1860 en Aviat moet hier zeker naar gekeken hebben.
Jeanne d’Arc
De Jeanne d’Arc van Jules Bastien-Lepage hangt tegenwoordig in het Metropolitan Museum of Art in New York. We zien het moment dat de jonge vrouw haar heilige missie ontvangt. Het katholieke Frankrijk heeft wat met jonge strijdbare vrouwen; ook Charlotte Corday zou met haar verzetsdaad een martelares worden van het katholieke en royalistische Frankrijk. Huysmans, die zich in 1880 nog niet tot het katholicisme bekeerd had, vindt de maagdenverering eerder lachwekkend: “Ajoutons-y encore les vierges et les nudités des peintres d’histoire, les Charlotte Corday et les Marat qui abondent, plus comiques les uns que les autres.” In zijn ogen heeft de gerenommeerde Salon de Paris zich gedegradeerd tot een ordinaire “verkoopbazar”.
La flagellation du Christ
Huysmans loopt met een wijde boog om La flagellation du N.S. Jésus-Christ heen.
Phèdre
Ook Phèdre van de salonschilder Alexandre Cabanel (1823-1889) laat hij links liggen.
l’Orage
Het honingzoete neo-rococoplaatje van Pierre Cot zal Huysmans zeker niet behaagd hebben! Geen woord dus daarover in zijn verslag.
Un accident
Over het naturalistische en melodramatische schilderij Un accident van Pascal Dagnan-Bouveret (1852-1929) maakt Huysmans zich vrolijk: “Un enfant s’est coupé la main. Que de sang ! Il y en a plein une cuvette ! Quelle pâleur de visage, quel mélo, quelle scène dramatiquement composée ! Après la boutique du photographe, le doigt coupé; après le rire les larmes ! Succès sur toute la ligne. Des dames étouffent devant cette cuvette rouge, devant ces bandelettes de linge taché. Eh ! Ce n’est pas du sang qui devrait sortir de cette poupée blême, c’est du son, du joli son jaune ! La vérité exigeait impérieusement ce sacrifice ; mais comme d’habitude, M. Dagnan s’y est refusé”.