gelezen: De chartreuse van Parma (1839) van Stendhal
en Heimkehr (1923) van Franz Kafka
De chartreuse van Parma speelt zich zo’n tweehonderd jaar geleden af. Hoofdpersoon Fabrizio del Dongo wordt in 1798 geboren in een adellijke familie, maar verwekt door een Franse soldaat die onder Bonaparte in Noord-Italië gelegerd is. In 1815 laat hij zich in jeugdige idealisme meesleuren en vertrekt naar het Koninkrijk der Nederlanden om voor Napoleon te vechten tijdens de Slag bij Waterloo. Een doodzonde voor iemand die van adel is. Zijn broer verraadt hem en Fabrice moet hals over kop vluchten omdat de Oostenrijkers, die Noord-Italië dan weer bezet houden, hem als staatsgevaarlijk zien.
Ik ben begonnen in de vertaling van Elisabeth de Roos uit 1948. Omdat ik deze vertaling toch te verouderd vond, ben ik halverwege overgestapt op de vertaling van Theo Kars uit 2004.
Na een studie in Napels en een verblijf in Parma bij zijn tante Gina, de hertogin van San Severina, keert hij in hoofdstuk XVII kortstondig terug naar zijn ouderlijk huis, het kasteel van zijn vader in Grianta aan het Comomeer. Omdat iedereen zijn signalement heeft, moet Fabrice zich schuil houden op zolder bij zijn leermeester abbé Blanès zijn tweede vader en de enige die hij vertrouwen kan. Vanuit de kerktoren kijkt hij neer op de binnenplaats van het kasteel en zijn jeugd. Het voelt vertrouwd en vreemd tegelijk.
Het dubbele gevoel van Fabrizio tijdens zijn heimelijke terugkeer in zijn ouderlijk huis, beschrijft ook Franz Kafka in een kort fragment uit 1923 getiteld Heimkehr.
Ich bin zurückgekehrt, ich habe den Flur durchschritten und blicke mich um. Es ist meines Vaters alter Hof. Die Pfütze in der Mitte. Altes, unbrauchbares Gerät, ineinander verfahren, verstellt den Weg zur Bodentreppe. Die Katze lauert auf dem Geländer. Ein zerrissenes Tuch, einmal im Spiel um eine Stange gewunden, hebt sich im Wind. Ich bin angekommen. Wer wird mich empfangen? Wer wartet hinter der Tür der Küche? Rauch kommt aus dem Schornstein, der Kaffee zum Abendessen wird gekocht. Ist dir heimlich, fühlst du dich zu Hause? Ich weiß es nicht, ich bin sehr unsicher. Meines Vaters Haus ist es, aber kalt steht Stück neben Stück, als wäre jedes mit seinen eigenen Angelegenheiten beschäftigt, die ich teils vergessen habe, teils niemals kannte. Was kann ich ihnen nützen, was bin ich ihnen und sei ich auch des Vaters, des alten Landwirts Sohn. Und ich wage nicht an die Küchentür zu klopfen, nur von der Ferne horche ich, nur von der Ferne horche ich stehend, nicht so, dass ich als Horcher überrascht werden könnte. Und weil ich von der Ferne horche, erhorche ich nichts, nur einen leichten Uhrenschlag höre ich oder glaube ihn vielleicht nur zu hören, herüber aus den Kindertagen. Was sonst in der Küche geschieht, ist das Geheimnis der dort Sitzenden, das sie vor mir wahren. Je länger man vor der Tür zögert, desto fremder wird man. Wie wäre es, wenn jetzt jemand die Tür öffnete und mich etwas fragte. Wäre ich dann nicht selbst wie einer, der sein Geheimnis wahren will.
Bron:
gutenberg.spiegel.de