De Salon van 1879 [ 1 ]

gelezen in Écrits sur l’art van Joris-Karl Huysmans
L’Art moderne (1883), Certains (1889) en Trois Primitifs (1905)

Een van de aangename aspecten van de verleden tijd is voor mij de overzichtelijkheid. Het verleden lijkt tot stilstand gekomen en blijft onbeweeglijk voor mij liggen zodat ik het kan onderzoeken. Het ordenen en archiveren hebben anderen al voor mij gedaan. Daarbij is bijna alles onder de oppervlakte verdwenen en “vergeten”. Slechts een deel van de ontelbare namen uit het verleden is boven komen drijven, de rest is weggezakt in vergetelheid. De tijd heeft de bekende namen van de naamlozen geschift.

Toen ik in de jaren tachtig op de kunstacademie zat, gebruikten we bij kunstgeschiedenis A History of Art uit 1962 van H.W.Janson als naslagwerk. Dit boek presenteert een canon, een selectie van kunst en kunstenaars uit het verleden die in 1962 relevant of representatief werden gevonden voor historische periodes. De reikwijdte van mijn historische kennis en mijn visie op schilderkunst zijn in die jaren sterk door de canon van Janson bepaald. Toen Janson in 1962 zijn overzicht publiceerde, heerste er nog een utopisch modernisme dat werd gezien als het eindpunt van een lineaire historische ontwikkeling. Een specifieke groep schilders uit de negentiende eeuw werd door Janson vooral gezien als wegbereider van de moderne kunst. Doordat hij door de bril van het modernisme naar het verleden keek, werden de kunstenaars uit de negentiende eeuw vooral beoordeeld op hun vernieuwende kwaliteiten.

Janson 1962
mijn Nederlandstalige uitgave van A History of Art van H.W. Janson kocht ik in 1986
Toen Janson in 1962 zijn overzicht publiceerde, heerste er nog een utopisch modernisme dat werd gezien als het eindpunt van een lineaire historische ontwikkeling.

Zo kwam er een scheiding tussen salonkunst en moderne kunst, waarbij de salonkunst gezien werd als de gevestigde orde die door een avant garde omvergeworpen moest worden. De impressionisten waren (en zijn nog altijd) helden vanuit de opvatting dat moderne schilderkunst nieuwe visies moet openbaren. Van het impressionisme werd het spoor tot in de eerste helft van de negentiende eeuw terug gevolgd. Turner, Corot en Jongkind zouden wegbereiders zijn geweest van een revolutie in de schilderkunst. En vanuit dat impressionisme werden lijnen doorgetrokken tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Het expressionisme en tenslotte ook de abstracte schilderkunst zouden uit het impressionisme zijn voortgekomen.

Het internet heeft de laatste twintig jaar mijn uitzicht (en daarmee inzicht) op de historische schilderkunst enorm vergroot. Ik ontdekte tientallen schilders die in de canon van Janson ontbreken. En ik ontdekte hoe het werkt: laat een gezaghebbend instituut een selectie van namen maken, zodat dit merknamen worden en laat deze vervolgens door de industrie eindeloos rouleren: in kunstboeken, op reproducties, boekenleggers, placemats, kussenslopen, koffiemokken, enz… Het vermarkten van kunst is al zo oud als de kunst zelf, maar wat nieuw is in de moderne tijd, is de technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk. In onze massacultuur is het kunstwerk een onderdeel van de massacultuur geworden.

Dan is het aardig om eens terug te gaan naar de jaren waarin het impressionisme, het zaadje van de moderne kunst, ontkiemde: de jaren zeventig van de negentiende eeuw. De gevestigde kunst hield vanaf 1834 (behalve 1858 en 1871) jaarlijks zijn feestje: de Salon de Paris. Wilde je als kunstenaar carrière maken, dan was de Salon de Paris dé plek waar je moest exposeren. Aanvankelijk was de selectie streng maar na de revolutie van 1848 was er een liberaler beleid en werden er minder kunstenaars geweigerd. Geweigerde kunstwerken werden gemerkt met een stempel met de letter R (van refusé). Wanneer een werk geweigerd was, was het voor een kunstenaar bijna onmogelijk om nog elders te exposeren. Om aan deze kunstenaars tegemoet te komen, werd in 1863 de Salon des Refusées in het leven geroepen. Daar vierden de impressionisten vanaf 1874 hun eigen feestje en werden ze wegbereiders van de moderne schilderkunst.

Huysmans - Écrits sur l'artDe Franse schrijver Joris-Karl Huysmans (1848-1907) was begin dertig toen hij zijn kritieken schreef over de Salons van 1879, 1880 en 1881. Deze werden in 1883 gebundeld onder de naam l’art moderne. Ook zijn verslaggeving van de Exposition des Indépendants van 1880 en 1881 (vanaf 1884 de Salon des Indépendants) is in Écrits sur l’art opgenomen. Zijn kritieken verschenen tussen 1879 en 1881 in le Voltaire, la Réforme en la Revue littéraire et artistique.

Voor de Salon van 1879 werden 5.895 kunstwerken ingezonden. De Salon was ook ‘s avonds geopend, dankzij de elektrische verlichting (voor de eerste maal). Huysmans doet in tien paragrafen verslag van deze tentoonstelling. Hij kwam zelf uit een familie van kunstschilders en was daardoor geïnteresseerd in schilderkunst. Als schrijver zou hij in 1884 doorbreken met zijn roman A Rebours dat een belangrijke betekenis zou krijgen voor de symbolisten en het l’art pour l’art aan het einde van de negentiende eeuw.

Huysmans a publié trois ouvrages de critique d’art : L’Art moderne (1883), Certains (1889) et Trois Primitifs (1905), composés à partir d’articles parus dans la presse. Après s’être essayé, dans L’Art moderne, au compte rendu de la visite des salons officiels et des expositions impressionnistes, il propose, dans Certains, l’inventaire de ses goûts personnels, en s’attachant à l’étude de peintres – Pierre Puvis de Chavannes, Gustave Moreau, Odilon Redon, Félicien Rops… – et de thèmes particuliers : ‘ Le fer ‘, ‘ Le monstre ‘, etc. Dans Trois Primitifs, enfin, il s’attarde sur des artistes jusque-là négligés : constitué d’une monographie de Mathias Grünewald et du récit de la visite de l’Institut Staedel de Francfort, ce texte apparaît comme un retour sur l’origine même de son intérêt pour les arts plastiques. Souvent ironiques et pleins de verve – ‘ Il peint à la bile, comme d’autres à la gouache, à l’encaustique ou au pastel ‘, écrivait Charles Maurras -, ces écrits présentent un double intérêt : outre qu’on y découvre les peintres de prédilection de Huysmans, de Degas à Caillebotte, en passant par Renoir, Monet et Hokusai, ils éclairent aussi, par ricochet, les romans de l’auteur et la fonction singulière qu’y assument les œuvres d’art.

In de volgende afleveringen wil ik samen met Huysmans gaan kijken naar een aantal schilderijen die op de salon van 1879 te zien waren. Een paar namen (Manet, Renoir, Puvis de Chavannes) zijn gecanoniseerd, de anderen zijn (tamelijk) onbekend.

de Salon van 1879