Sein zum Tode

Martin Heidegger over onze angst voor de dood
De fundamentele ervaring van de mens is de angst. De angst beangstigt zich niet zozeer voor andere zijnde, maar voor het dasein als zodanig, scherper uitgedrukt: voor de mogelijkheid van het eigen niet-zijn. De angst is de radicale ervaring waarin aan de mens het zijnde in het geheel ontglijdt: hij ontmoet zijn eigen dood. De dood komt het dasein niet van buiten tegemoet. Hij hoort erbij: dasein is er slechts als Sein zum Tode.
 
Uit deze ontmoeting met eigen dood als de absolute grens ontspringt de eigenlijke gewichtigheid en dringendheid van het dasein. Zouden wij beschikken over een oneindig lange tijd, dan zou er niets dringend, niets gewichtig, niets ‘werkelijk’ zijn. Gewoonlijk sluiten wij de ogen voor deze feitelijkheid. Wij vergeten dat we in het aangezicht van de dood ons voor ieder eigen, onverwisselbaar leven moeten verwerkelijken. Wij glijden af naar het oneigenlijke, het vrijblijvende, naar het ‘men’.
De angst is de radicale ervaring waarin aan de mens het zijnde
in het geheel ontglijdt:
hij ontmoet zijn eigen dood.
Sein zum Tode
Wij vergeten dat we in het aangezicht van de dood ons voor ieder eigen, onverwisselbaar leven moeten verwerkelijken. Wij glijden af naar het oneigenlijke, het vrijblijvende, naar het ‘men’.
Bezinning kan ons echter leren inzien dat de dood ons oproept tot het op ons nemen van onze eigen existentie; hij openbaart de onherroepelijkheid van onze beslissingen en roept ons tot het eigenlijke en eigen leven in vrijheid en verantwoordelijkheid voor onszelf.
Bron: Geschiedenis van de Filosofie door Hans Joachim Störig
Uitgeverij Het Spectrum 1985, deel twee, blz. 300