van Giovanni Battista Tiepolo in de Würzburger Residenz
Onze reis naar Italiëzou geen klassieke Grand Tour worden (met Rome als einddoel) zoals veel kunstenaars deze in het verleden ondernamen. Met Venetiëals finishplaats kozen we eerder voor het eerste traject van Goethes Italiëreis van 1786, al vertrokken we niet uit Karlsbad maar uit Würzburg. Daar hadden we een goede reden voor. In de residentie van Würzburg zijn meesterwerken van Giovanni Battista Tiepolo te zien die algemeen beschouwd wordt als de laatste grote Venetiaanse schilder en een van de grootste frescoschilders die ooit geleefd hebben. Een prima voorproefje van wat ons in Venetiënog te wachten zou staan.
Karl Philipp von Greiffenclau, de prinsbisschop van Würzburg liet Tiepolo in 1750 uit Venetië komen omdat hij per se de beste frescoschilder ter wereld de opdracht wilde geven voor de beschildering het plafond van de Kaisersaal in zijn paleis. Hij betaalde een fortuin voor de Venetiaan die in zijn tijd een superstar was, maar liefst dertien maal het jaarsalaris van zijn bouwmeester Johann Balthasar Neumann. De fraaie plafonds die Neumann had geschapen, mocht Tiepolo met zijn trompe-l’œil fresco’s weer openbreken. Want de hemel die moest gezien worden in de tijd van de late barok en rococo. Geen strak blauwe hemel, want dat is te makkelijk, maar een zwerk vol roze suikerspinnen waaraan trossen putti‘s hangen met gepoederde billetjes. Dat was de droom van de achttiende eeuwse jet set: een geïdealiseerde hemel voor hén alleen die hier op aarde was neergedaald. In plaats van de verrezen Christus werd nu de zegevierende zonnegod Apollo in het centrum van de hemel geplaatst. De verwereldlijking begon bij degenen in de hoogste posities en zij spiegelden zich bij voorkeur aan de luierende goden van het heidense pantheon.
De romeinse goden en godinnen hebben vanaf hun hangplek op de wolken geen oog voor de wereld beneden hen. En bijna precies zo was het met de aristocratie in het galante tijdperk, ware het niet dat ze het gepeupel hard nodig hadden voor hun paleizen. Bij een rondgang door de imposante en recent gerestaureerde residentie drong het weer eens tot mij door dat aan het einde van de achttiende eeuw de adelijke koppen wel moesten rollen. Ze hadden het nog bonter gemaakt dan Tiepolo‘s frescos. Tot 1789 leek de achttiende eeuw wel een feestje van de happy few waar het gewone volk part nog deel aan had. De tweede verdieping van de westelijke vleugel met de beroemde Kaisersaal in het midden is een lange galerij van pronkkamers. Vorig jaar werd de residentie na een restauratie van tien jaar weer geopend en alles ziet er nu weer puntgaaf uit. Wat vroeger alleen door aristocratische ogen gezien mocht worden, mag tegenwoordig door iedereen voor acht Euro gezien worden. Had ik 250 jaar eerder geleefd, dan had ik nog niet eens toegang gekregen in de lage gang achter de pronkkabinetten die voor het personeel bestemd was. Om telkens op hun lage positie te worden gewezen, waren de toegangsdeuren tot deze ‘schaduwgangen’ zo laag gemaakt dat je, zelfs in een tijd waarin mensen korter waren dan tegenwoordig, moest bukken en je dienblad recht moest houden.