aan het lezen in Heidegger en zijn tijd van Rüdiger Safranski
Martin Heidegger is een van de weinige grote filosofen van de twintigste eeuw die zich zijn hele leven heeft opengesteld voor de religieuze dimensie van het bestaan. Hoewel hij rond zijn dertigste, kort na de Eerste Wereldoorlog, afstand had gedaan van het katholieke geloof, was hij er wel door gevormd. Niet alleen als kind maar ook als student en jonge filosoof. Een typisch Heideggeriaans begrip als Seinsvergessenheit is te herleiden tot zijn eerste teksten die hij tussen 1910 en 1912 schreef voor het katholieke maandblad Der Akademiker. Hierin verdedigde hij de traditie tegenover de oprukkende moderniteit. Een van deze stukken gaat over de Deense schrijver en essayist Johannes Jørgensen en is getiteld Per mortem ad vitam (‘van de dood naar het leven’). Het geloof is voor de jonge filosoof in deze jaren nog een veilige haven en een plek van (oorspronkelijk) leven. In tegenstelling tot de geestelijke stromingen van de moderniteit (zoals het Darwinisme) die de mens ‘metafysisch dakloos’ maken. Ook als Heidegger zélf ‘metafysisch dakloos’ is geworden, blijft hij zoeken naar ‘oergeborgenheid’ en ziet hij de moderniteit als een voortdurende bedreiging van het oorspronkelijke zijn.
uit: Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn Tijd, blz. 37.
Uitgeverij Olympus/Contact, derde druk 2002 (vertaling: Mark Wildschut)