Vlaamse schilders in Hermitage Amsterdam verlengd tot 15 juni 2012
Onder de hedendaagse Nederlandse schilders is Philip Akkerman een van mijn geestverwanten. Net als hij begon ik ongeveer in dezelfde tijd (1981/82) zelfportretten te schilderen in olieverf. Technische ondergrond had ik niet. Ook letterlijk niet, want ik schilderde zonder “grond” op hard board. Toen ik in 1983 naar de kunstacademie ging, hoopte ik daar technische ondergrond te krijgen zodat ik het wiel niet zelf opnieuw hoefde uit te vinden. Olieverf vond men vanwege de lange droogtijd op de academie onpraktisch en werd er voornamelijk met acrylverf geschilderd. En altijd a la prima, hup direct alles in één keer. Net als Philip worstelde ik met het materiaal en had ik een groeiende behoefte aan technische kennis om de weerbarstige olieverf naar mijn hand te kunnen zetten. Behalve een kopie van een hoofdstuk uit het schildershandboek van Max Doerner werd ons op de academie over techniek nauwelijks iets aangereikt. Het bleef bij losse eindjes. Er waren ook geen docenten meer die ambachtelijke kennis in huis hadden. “Concept” en “visie” waren de toverwoorden en woorden als “ambacht” en “techniek” stonden onder verdenking. In het begin van de jaren tachtig werden ze graag in verband gebracht met “inhoudsloos” of “gebrek aan visie”. Dat je je niet alleen achter technische vaardigheid kunt verschuilen, maar ook achter diepzinnige concepten, was toen nog niet echt doorgedrongen.
Philip Akkerman besloot in de jaren tachtig en negentig wat aan zijn gebrek aan technische ondergrond te doen en ging zich verdiepen in de techniek van de oude meesters die schilderden volgens plan: eerst de tekening, dan de toonschildering en vervolgens de kleur. Dat is volgens Akkerman winst, want je kunt je drie maal honderd procent geven, terwijl je je in de a la prima altijd maar één maal honderd procent kunt geven. Daar is wat voor te zeggen: de techniek van de oude meesters geeft je meer controle. Het is een beetje te vergelijken met beeldbewerking in Photoshop. Door met lagen te werken, heb je meer overzicht en controle op het totaal. Maar nog belangrijker: door glacerende verflagen wordt de schildering ruimtelijker omdat de lichtbreking niet op maar in de verflaag plaatsvindt.
De zelfportretten van Philip Akkerman vormen een soort logboek van zijn reis door de techniek van de oude meesters. Begin jaren tachtig is alles nog a la prima. Vergeleken bij zijn latere werk, zien zijn eerste zelfportretten er modderig en dof uit. Wanneer hij eenmaal het wonder van de opbouw in lagen heeft ontdekt, worden zijn portretten doorschijnend en ruimtelijk. Je ziet bij hem duidelijk het plezier en de verwondering over de optische werking van de schildertechniek. Een van zijn grote voorbeelden is Rubens, de Vlaamse meester uit de zeventiende eeuw die onovertroffen is in zijn techniek, vooral als het over vleestinten gaat. Rubens’ techniek is zo los, vrij en open, dat je in het resultaat de verschillende lagen nog kunt herkennen. In de reportage in Kunstuur reisde Philip naar het Rubenshuis in Antwerpen en wees ons op een portret van de jonge Antoon van Dyck, geschilderd door zijn leermeester in 1616.
Bron: rubenshuis.be
Akkerman in Kunstuur [ cultuurgids.avro.nl ] | philipakkerman.com
Vlaamse schilders in Hermitage Amsterdam [ hermitage.nl ]