In Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik citeert Friedrich Nietzsche een lang fragment uit Die Welt als Wille und Vorstellung, het hoofdwerk van zijn leermeester Arthur Schopenhauer. Hij reflecteert hierin over het wezen van de muziek. Volgens Schopenhauer onderscheidt de muziek zich van de andere kunsten doordat zij geen afbeelding of verschijning is, maar de meest directe uitdrukking van de wereldwil.
Voor Nietzsche lag de oorsprong van de Griekse tragedie in de geest van de muziek en in het muziekdrama van Richard Wagner zag hij de wedergeboorte van de tragedie in zijn eigen tijd. Maar toen in Bayreuth in 1876 de Ring des Nibelungen voor het eerst werd opgevoerd, raakte hij hevig teleurgesteld in Wagner. In zijn boek uit 1872 is daar nog niets van te merken. De 27-jarige professor filologie uit Basel heeft al zijn hoop gesteld op Wagner.
Wagner‘s ideaal van het Gesammtkunstwerk waarin de kunstvormen met elkaar verstrengeld zijn, zou in de twintigste eeuw in de film tot uitdrukking komen. Beeld en geluid versterken elkaar in de film wederzijds. Zoals Schopenhauer in 1819 al schreef, zijn beelden en begrippen de afgepelde buitenste schil van de dingen terwijl de muziek het hart van de dingen vormt. Vanuit dit bewustzijn werken de meeste filmcomponisten: door de muziek, hoe minimaal deze soms is, leggen ze het emotionele centrum bloot. Niet voor niets zeggen we dat de muziek de kortste weg naar de ziel is.
binnenste kern weer, die aan alle veraanschouwelijking voorafgaat, het hart van de dingen.
Arthur Schopenhauer
Bron: Die Welt als Wille und Vorstellung III. Band §51 [ zeno.org ]
vertaling: Hans Driessen