In 1894 startte uitgeverij Velhagen & Klasing (Bielefeld und Leipzig) een serie kunstboeken onder de naam Künstler Monographien waarin bijna vijftig jaar lang (tot 1941) nieuwe delen verschenen. De kunstboeken zijn geïllustreerd met schilderijenreproducties in rastercliché. Uit deze serie heb ik al verschillende delen verzameld, o.a. Adolph Menzel (1815-1905) en Moritz von Schwind (1804-1871). Donderdag voegde ik er weer een deel aan toe. Malerfürst Franz Lenbach (1836-1904) was destijds wereldberoemd in München maar is nu vooral bekend van het Lenbachhaus, een museum met klassieke moderne schilderkunst in München.
Rond 1900 was zijn ster zover gerezen dat Franz Lenbach in Duitsland in één adem genoemd werd met Titiaan en Rembrandt. De tekst van Adolf Rosenberg (wie heet er na 1945 nog zo?) uit 1898, is hijgerig van toon. Maar het is een aardig document uit een andere tijd, waarin het kubisme nog niet bestond, laat staan de abstracte schilderkunst. Lenbach stierf in 1904. De afbraak van de schilderkunst was toen onder aanvoering van les Fauves (de Wilden) al begonnen. Het abstracte expressionisme van der Blaue Reiter hoefde Lenbach niet meer mee te maken. Nu trekt zijn voormalige woonhuis en atelier jaarlijks meer dan 400.000 bezoekers. Het is een historische plaats waar de grens tussen klassiek en modern snoeischerp getrokken is: tussen de donkerbruine realistische portretten van Franz Lenbach en het kakelbonte primitivisme van Wassily Kandinsky, Franz Marc, August Macke, Gabriele Münter en Paul Klee.
citaat van Franz Lenbach