Couperus en het voorbijgaan … [ 4 ]

gelezen: De boeken der kleine zielen (1901-1903) van Louis Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

De moderne mens ziet zichzelf als de architect van zijn eigen leven. Maar hoe vrij is hij eigenlijk als hij de fundamenten niet zelf kan leggen? De personages in een naturalistische roman worstelen vaak met hun verleden. Ze zijn een bevestiging van de woorden van Nietzsche’s Zarathustra: “Willen bevrijdt, doch hoe heet dat, wat ook de bevrijder nog in ketenen slaat? “Er was” zo heet het tandenknarsen van de wil en de eenzaamste droefenis (…) Dat de tijd niet terugloopt, dat is zijn gramschap. “Dat, wat was” zo heet de steen die hij niet wentelen kan.”

De kleine zielenHet eerste boek De kleine zielen eindigt met een scene in het huis van de oude mevrouw Van Lowe. Na een schandaal, dat haar familie geschaad heeft, is Constance van der Welcke met haar man en zoon na vijftien jaar ballingschap in Brussel weer teruggekeerd naar haar familie in Den Haag. Omwille van haar oude moeder, worden ze door haar vier broers en drie zussen weer opgenomen in de familie, maar Constance, Henri en hun zoon Addy blijven veroordeeld tot sociale uitsluiting in Den Haag. De carrière van Henri is geknakt en dat neemt hij Constance kwalijk. Hun huwelijk is daardoor eigenlijk voorbij maar nogmaals scheiden is voor Constance (en ook voor Henri) een no go. Door een toelage van de vermogende ouders van Henri kan het gezin in leven blijven, maar maatschappelijk is het dood. Het gezin verpietert aan de Kerkhoflaan(!)

Omwille van de toekomst van haar zoon Addy besluit Constance om weer toegang te zoeken tot het hogere Haagse milieu. Ze bezoekt zonder uitnodiging een jour van haar oudste zus Bertha. Deze is getrouwd met minister Van Naghel van Voorde en heeft daardoor de juiste connecties in Den Haag, onder andere aan het hof. Voor Addy’s toekomst acht ze deze relaties noodzakelijk. Rond 1900 bestond de “selfmade man” nog niet. Maatschappelijk succes hing volledig af van de stand waartoe men behoorde. Door het schandaal (de scheiding van Constance van Lowe met de zeer hoge gezant De Staffelaer in Rome) waren Constance en Henri van Constance outcast geworden en daarom was er voor de wetten van de klassenmaatschappij voor hun zoon ook geen toekomst meer. Haar eigen uitsluiting en de geknakte carrière van haar man kan Constance nog wel aanvaarden maar niet de uitsluiting van hun zoon. Daarop besluit ze bij Van Naghel van Voorde haar rehabilitatie op te eisen in de hoop dat haar gezin weer toegang krijgt tot de Haagse kringen. Dit loopt uit op een jammerlijke mislukking.

Het schandaal van vijftien jaar geleden heeft het sociale leven van Constance en Henri verwoest. Daarmee zal ze moeten leven. Om met Zarathustra te spreken: het is de steen die ze niet wentelen kan. Het verleden bepaalt heden en toekomst. Kan ze nog domweg gelukkig worden aan de Kerkhoflaan? Of is ze al levend begraven en maakt ze zoals veel personages in naturalistische romans de fatale besluit tot zelfmoord? Couperus had al drie romanpersonages zelfmoord laten plegen: Eline Vere (1889) en in Noodlot (1890) Frank en Eve. Constance van der Welcke wilde hij per se laten leven. Hij laat haar een uitweg vinden.

Die uitweg heeft te maken met het geestelijke klimaat rond 1900. Als reactie op het materialisme was er na 1880 een grote belangstelling voor mystiek en esoterie (waaronder ook spiritisme) gekomen. Bovendien waren na 1890 het werk van Nietzsche en de levensfilosofie op de voorgrond getreden. Safranski stelt dat rond 1900 de woorden “leven” en “jeugd” de nieuwe toverwoorden zijn geworden “waarmee men de wereld laat zingen”. Het sombere levensgevoel van het naturalisme en determinisme wordt opgelicht door de hoopvolle lichtstraal van het vitalisme.

Vitalisme is de doctrine dat het leven niet alleen als mechanisme verklaard kan worden. Vaak wordt het onstoffelijke element aangeduid als de “essentiële vonk” of energie. Sommige aanhangers van het vitalisme vergelijken dit element met de ziel. Het vitalisme speelt een centrale rol in de levensfilosofie: de filosoof Henri Bergson (1859-1941) veronderstelde in L’Évolution créatrice (1907) dat een “levenskracht” (élan vital) de drijfkracht voor de evolutie van het leven op aarde was.
Bron: nl.wikipedia.org

Ook in het saaie leven aan de Kerkhoflaan breekt bij Constance een lichtstraaltje door: “Dat alles ging door haar heen – voor haar uit – heel snel: twee, drie flitsen van openbaring, meer niet; snelle revelaties die uitbliksemden en weer donkerden… Maar hoe snel ook de revelaties hadden gebliksemd – na de laatste bleef de kamer klein, bleven die mensen klein, bleef zij zelf klein… Zij had nooit geleefd -o, zo dikwijls had zij dat al vermoed. Maar die andere mensen… hadden die nooit… nooit geleefd?”
(uit: Boek 2 Het late Leven)

Constance voelt zich een kleine ziel en om haar heen in haar familie ziet ze ook allemaal kleine zielen. Ze ziet de bekrompenheid van haar milieu waarin alles om maatschappelijke status draait. Nu dat voor haar definitief voorbij is, vraagt ze zich af of dat wel leven (geweest) is? Is er geen ander leven, een leven waarin de ziel bevrijd wordt uit haar kleine benauwde wereldje? Constance beseft nu wel dat er meer is, maar meent tegelijkertijd dat het te laat is, dat ze er nu te oud voor is:

Het late leven“Neen… als zovele jaren waren verspild aan het domme bestaan om niets… dan mocht zij, oude vrouw, niet herleven… als te laat het daagde: het leven van gedachte en van gevoel… dat leven… waaruit had kunnen spruiten het leven van daad en liefde, van grote liefde, van liefde voor alles en allen… Neen, als er zovele jaren waren verplanteleefd, tot de plant was geel en dor en dof geworden… dan kon het niet anders…. dan mocht het niet anders of het versterven, het langzaam weg-versterven – in niets- was de enige hoop die overbleef…”
(uit: Boek 2 Het late Leven)

Constance maakt op haar 42e, gelouterd door het schandaal, weer contact met haar binnenste zelf, haar ziel, haar jeugdherinneringen in Buitenzorg en vindt zielsverwanten in haar broer Paul en in Max Brauws. Maar ze blijft aanvankelijk gevangen aan het “hoe het hoort” van haar milieu: haar leven hoort voorbij te zijn. Maar haar leven IS niet voorbij. Het is nog steeds aan het voorbijgaan. En nu verschijnt er in dit voorbijgaan iets hoopvols: het is nog niet te laat. Constance leeft nog steeds, en de flitsen van een groter leven die haar soms toevallen, bevrijden haar van de mores die haar gevormd hebben als vrouw uit de hoger klasse.

(wordt vervolgd…)

Couperus en het voorbijgaan … [ 3 ]

gelezen: De boeken der kleine zielen (1901-1903) van Louis Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

de kleine zielenIn de eerste twee boeken der kleine zielen (De kleine zielen en Het late leven) staat Constance van der Welcke centraal. Als “gevallen vrouw” en “verloren dochter” uit de vooraanstaande Haagse familie Van Lowe, heeft ze alles wat voor haar familie zo belangrijk was (en voor sommigen nog steeds is) verloren. Aanzien en positie zijn schijn gebleken. Na haar schandaal is ze samen met Henri van der Welcke uit haar milieu verbannen naar Brussel. Het enige wat ze nog verlangt, is een beetje warmte van haar familie. En vooral authenticiteit. Na vijftien jaar ballingschap in Brussel wordt ze samen met Henri weliswaar weer opgenomen in haar familie, maar haar broers en zussen doen dit vooral voor hun oude moeder, die nog de illusie koestert dat de familie een hechte eenheid is.

Constance en Henri mogen deelnemen aan de zondagmiddagen wanneer de hele familie Van Lowe in het huis van moeder bijeen komt, maar moeten in Den Haag genoegen nemen met een leven in de marge. Samen met hun dertienjarige zoon Addy nemen ze hun intrek in een huis aan de Kerkhoflaan. Henri vloekt dat ze “zitten te verdommen aan de Kerkhoflaan!” De familiebijeenkomsten bij moeders zijn eerder een toneelstuk dat opgevoerd wordt omwille van de lieve vrede en voor de oude matriarch, dan uit genegenheid. Toch ontwikkelt dat laatste zich wel tussen Constance en haar broers Paul en Gerrit.

Met haar zeven jaar jongere broer Paul deelt ze haar positie van toeschouwer in haar familie. Samen zien ze door de schijn heen en hebben soms medelijden met “de kleine zielen”. Niet vanuit de hoogte, want daarvoor zijn ze zich te bewust dat ze zelf ook deel uitmaken van de familie Van Lowe. Ze zien hoe nijdig hun zus Adolphine op haar oudste zus Bertha is omdat deze beter getrouwd is en toegang heeft gehouden aan het hof, een voorwaarde om tot de hoogste Haagse kringen te kunnen worden gerekend. Het gezin van Adolphine is, in tegenstelling tot dat van Bertha, verburgerlijkt en dus al een paar sporten afgedaald op de maatschappelijke ladder. Constance en Paul zien er het kleine, het benepene van.

Met Gerrit, die in leeftijd dichter bij haar staat, deelt ze vooral jeugdherinneringen. Omdat hun vader vroeger gouveneur-generaal van Nederlands-Indië was, woonde de familie Van Lowe in Buitenzorg. Gerrit herinnert Constance eraan dat ze een dromerig meisje was. Ze liet zich graag meevoeren in kinderlijke fantasieën. Constance heeft een dubbele houding tegenover haar jeugd. Stiekem koestert ze haar jeugdherinneringen aan Buitenzorg, maar als volwassen vrouw veroordeelt ze deze en acht ze zich te oud.

het late levenIn het tweede deel Het late leven komt Constance in contact met Max Brauws, een oud-studiegenoot van Henri van der Welcke. Max heeft een zwak voor Henri omdat hij Henri een groot kind vindt. Constance en Max blijken zielsverwanten. In de relatie tussen Constance van der Welcke en Max Brauws laat Couperus zien hoe opvoeding en milieu ons bepalen. Evenals Constance en Henri komt Max uit een hoger milieu.

De moderne lezer moet zich realiseren dat het maatschappelijke leven in 1899 (waarin Het Late leven zich afpeelt) volledig bepaald werd door klassenverhoudingen. Als je tot een bepaald milieu behoorde, was je min of meer je hele leven veroordeeld tot dat milieu. Als Max vertelt dat hij in de Verenigde Staten geweest is en Henri en Constance vraagt wat hij daar gedaan heeft, aarzelt hij om het te vertellen. Als hij tenslotte bekent dat hij er als havenarbeider gewerkt heeft, zijn Henri en Constance geschokt. Als arbeider?! Waarom is hij vrijwillig afgedaald tot de laagste regionen van de maatschappij? Is hij gek geworden?

Later vertelt Max aan Constance dat zijn idealisme om één te worden met de arbeiders tevergeefs geweest is. Hij bekent haar: “Toch bleef ik hen minachten om hun min ideaal. Dat was … om mij bloed en geboorte … maar vooral om mijn meerdere beschaving en studie. En toen werd ik heel moedeloos en dacht ik: ik zal mij nooit hun broeder voelen. Ik blijf een heer. Een meneer. Het is niet mijn schuld, maar de schuld van alles, van het hele verleden… Toen … ineens, zonder overgang… ben ik teruggekeerd naar Europa” Door opvoeding en milieu zijn we veroordeeld tot de klasse waartoe we behoren. Een dubbeltje wordt nooit een kwartje en omgekeerd. Omdat we allang niet meer in een standenmaatschappij leven is dit moeilijk te begrijpen. Juist in het land van de onbegrensde mogelijkheden waar Brauws arbeider wilde zijn, kon ook het omgekeerde: In de VS kon de krantenjongen het tot miljardair schoppen. Maar wat Brauws voelde, zat dieper: de krantenjongen zou in wezen altijd krantenjongen blijven.

Friedrich Nietzsche (1844-1900) schreef in Also sprach Zarathustra II: Von der Erlösung (1885) over het onwrikbare verleden. “Willen bevrijdt: maar hoe heet datgene wat zelfs de bevrijder nog in ketenen slaat? “Het was”: zo heet het knarsen der tanden en de eenzaamste treurnis van de wil. Onmachtig jegens wat is gedaan – is hij een boze toeschouwer van heel het verleden. De wil kan niet achterwaarts willen; dat hij de tijd niet kan breken…is zijn eenzaamste treurnis… Dat de tijd niet terugloopt stemt de wil verbolgen; “wat was” – zo heet de steen die hij niet kan wentelen. En dus wentelt hij stenen uit verbolgenheid en wrevel en wreekt hij zich op degene die niet, zoals hij, verbolgenheid en wrevel voelt. Zo werd de wil, de bevrijder, een pijniger: en neemt hij wraak op al wat kan lijden, wreekt hij zich omdat hij niet terug kan. Dit, dit alleen is bepalend voor de wraak: de weerzin tegen de tijd en zijn “het was”.
vertaling: Stephan Peters

Constance is gefascineerd door het verlangen van Brauws om te ontsnappen aan zijn afkomst en milieu. Zij ziet de betrekkelijkheid van het kleine Haagse wereldje van de familie Van Lowe. Ook haar zoon Addy ziet dit. Aan het einde van deel een loopt het uit op een familieruzie, nota bene op de wekelijkse familiebijeenkomst ten huize van de oude moeder Van Lowe. Constance eist van haar zus Bertha en haar man, de minister Van Naghel van Voorde, rehablitatie en daarmee weer toegang tot het hogere Haagse milieu. Henri bemoeit zich ermee en er ontstaat een scene waarbij Constance en Henri te horen krijgen dat ze niet naar Den Haag hadden moeten komen maar in Brussel hadden moeten blijven. Addy staat erbij en kijkt ernaar. “Hij zag nu zijn moeder in een stoel hangen als een lijk … En hij dacht, terwijl een minachtende lach zijn nauwelijks bedonsde jongenslippen krulde: – Het is alles om niets…”

(wordt vervolgd…)

Couperus en het voorbijgaan … [ 2 ]

gelezen: De boeken der kleine zielen (1901-1903) van Louis Couperus

In de zgn. “Haagse romans” De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… heeft “voorbijgaan” een specifieke betekenis. In het voorbijgaan blijft het verleden present. Het is nog (steeds) niet voorbij, maar het is “aan het voorbijgaan”. De romanfiguren van Couperus voeren een strijd met hun verleden. In De kleine zielen gaat het om een schandaal van vijftien jaar geleden, in Van oude menschen draait het zelfs om een moord van zestig jaar geleden. Zo is het voorbijgaan… bij Couperus het determinisme op z’n staart getrapt. Uiteraard met zijn geliefde beletselteken (…)

de kleine zielenLouis Couperus heeft drie Haagse romans geschreven: Eline Vere (1889), De boeken der kleine zielen (1901-1903) en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (1906). Eigenlijk zijn het zes boeken als je De boeken de kleine zielen als vier boeken telt. Ze werden tussen 1901, 1902 en 1903 in vier delen uitgegeven. Ik las in januari het eerste deel (De kleine zielen). En ik las Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. Er zijn veel parallellen tussen deze twee boeken. Natuurlijk omdat ze beiden in het Haags-Indische milieu afspelen, de wereld die Couperus van huis uit zo goed kende. En het zijn allebei familieromans met psychologische diepteboringen.

Opvallend daarbij is de worsteling met het verleden. De “dingen” zijn niet voorbij maar aan het voorbijgaan. En in dat voorbijgaan blijven ze aanwezig. In Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan heeft Couperus dit voorbijgaan dus letterlijk in de titel opgenomen. Ook in De boeken der kleine zielen wordt de hoofdpersoon door het verleden achtervolgd.

De hoofdpersoon in het eerste deel (De kleine zielen) is Constance van der Welcke. Ze is een van de acht kinderen uit de familie Van Lowe die tot de Haagse upperclass gerekend wordt. Haar vader was ooit gouveneur-generaal van Nederlands-Indië. Als meisje van begin twintig werd ze uitgehuwelijkt aan De Staffelaer, een voorname relatie van haar vader, die veertig jaar ouder was. Dat was in Haagse kringen heel gewoon in de negentiende eeuw. Vrijwel altijd had de veel oudere echtgenoot een hoge maatschappelijke positie en door het uithuwelijken van een (veel jongere) dochter kon de familie zich op hoog niveau handhaven. Dat deze ruil in de consumptie van het huwelijk meestal tot onvrede leidde mag duidelijk zijn! Zo ook bij Constance. Met De Staffelaer gaat ze in Rome wonen waar ze in de hoogste diplomatieke kringen verkeert.

De ijdele Constance voelt zich als een vis in het water in de Romeinse high society, die net nog een stapje hoger staat als de hogere klasse in Den Haagse. Haar ouders mogen tevreden zijn: door Constance wordt de hoge positie van de familie Van Lowe geconsolideerd. Maar dan slaat het noodlot toe: Constance wordt verliefd op Henri van der Welcke, een veel jongere collega van haar ruim zestigjarige echtgenoot. Ze hebben een affaire, het komt uit en al gauw is het ook in Den Haag bekend. De eer van de familie Van Lowe wordt ernstig aangetast door het schandaal dat hun dochter veroorzaakt heeft. De vader van Constance sterft kort daarop en de familie meent dat hij het schandaal niet heeft kunnen verwerken. Constance is voor de wereld een gevallen vrouw geworden en voor haar familie de verloren dochter. De vermogende ouders Van der Welcke zorgen ervoor dat hun zoon met Constance in Londen kan trouwen. Naar Rome en Den Haag kunnen ze niet meer terugkeren want iedereen weet van het schandaal. Constance en Henri gaan in Brussel wonen waar hun zoon Addy geboren wordt.

Het eerste hoofdstuk van De kleine zielen begin met de terugkeer van Constance bij haar familie in Den Haag. Haar vier broers en drie zussen hebben besloten haar weer in de familie op te nemen. Niet omdat ze dat zelf willen maar omwille van hun oude moeder, de weduwe Van Lowe. Voor Constance is haar terugkeer naar Den Haag heel belangrijk. Met Henri leidde ze een eenzaam leven in Brussel. Het schandaal in Rome had de diplomatieke carrière van haar man geknakt en hij nam haar dat kwalijk. Zij had hem immers verleid. Van de aanvankelijke passie was al snel niets meer over en hun huwelijk was in feite slechts schijn. Hun zoon Addy was het lichtpuntje in hun leven. Door terug te gaan naar haar familie hoopt Constance weer geborgenheid te vinden na vijftien eenzame jaren in Brussel. Inmiddels is ze 42 en voelt ze zich oud. Ze heeft niets meer met de wereld van de high society waar ze als meisje zo gevoelig voor was, het enige dat ze verlangt is een beetje geborgenheid bij haar familie.

De boeken der kleine zielen
Dramatis personae – De boeken der kleine zielen
(klik op afbeelding voor vergroting)

Couperus heeft dus opnieuw een vrouwelijke hoofdpersoon geschapen, bijna twintig jaar ouder dan Eline Vere, die het leven in de hoogste kringen door en door kent (net als Couperus zelf) en die naar een uitweg zoekt. “Is dit leven? ‘…” vraagt Constance zich telkens af en het schijnt haar toe dat ze nog nooit echt geleefd heeft. Het schandaal en de vijftien eenzame jaren in Brussel hebben haar gelouterd waardoor ze zich van de betrekkelijkheid en de schijn van het leven van haar familie bewust geworden is. Haar oudste zus Bertha is getrouwd met minister Van Naghel van Voorde en volgt het zelfde “traject” als zij ooit met De Staffelaer waarbij alles gericht is op de juiste connecties en het bewaken van de positie van de familie.

Zo blijkt er tussen Bertha en haar jongere zus Adolphine al standsverschil in de familie is geslopen. Adolphine is getrouwd met Piet Saetzema, een hogere ambtenaar, maar met een lagere positie als minister Van Naghel van Voorde. De familie Saetzema is daardoor verburgelijkt en hebben deel aan andere coterieën (bubbels) dan de familie Van Naghel van Voorde. Als Bertha haar “jours”(formele diners) geeft, dan is alleen de Haagse upper class uitgenodigd. Voor haar broers en zussen geeft ze afzonderlijke diners. Door haar harde kleerschool is de high society voor Constance een benepen wereldje geworden. Ze ziet dan ook voornamelijk “kleine zielen”. Deze observatie kan ze delen met haar broer Paul, die tegelijkertijd een alter ego is van Couperus zelf. “Ik zie teveel door alles heen”, bekent hij zijn zuster.

Door de veelheid aan personages leent de familieroman zich tot zeer omvangrijke romans en romancycli. Couperus was niet de enige die in het eerste kwart van de twintigste eeuw aan een romancyclus werkte. In het jaar waarin Couperus het eerste deel van De kleine zielen schreef, verscheen in Duitsland Buddenbrooks van Thomas Mann. In Engeland zou John Galsworthy tussen 1906 en 1922 de trilogie The Forsyte Saga schrijven. In Frankrijk begon Marcel Proust in 1907 aan een nog omvangrijker werk: À la recherche du temps perdu verscheen tussen 1913 en 1922 in zeven romans. Emile Zola was mogelijk de grondlegger van de naturalistische familiekroniek. Hij deed het zeer grondig: Les Rougon-Macquart, histoire naturelle et sociale d’une famille sous le Second Empire verscheen tussen 1870 en 1893 in maar liefst twintig (!) romans. Daarmee is deze romancyclus ook een unieke kroniek van het Tweede Franse Keizerrijk (1852-1870)

(wordt vervolgd …)