de Middeleeuwen (1800-1900)

De Middeleeuwen volgens de Romantiek
en als nationalistische propaganda in de negentiende eeuw

Vóór 1800 had niemand belangstelling voor de Middeleeuwen. Tijdens de Verlichting werd op deze onverlichte eeuwen neergekeken. Alles wat gotisch was, werd barbaars gevonden, een houding die in Italiëal sinds de Renaissance bestond. Met de Romantiek kwam er een omslag in deze afwijzende houding en ontstond er een ware cultus rondom de Middeleeuwen.

Von Kaulbach
Wilhelm von Kaulbach 1853
Halverwege de negentiende eeuw zag een atelier in München er zo uit, alsof men weer in de Middeleeuwen was gaan leven.

Het beeld dat de Romantiek van de Middeleeuwen geeft, is sterk geïdealiseerd. Het is het beeld van een gouden tijd, van de jeugd van het Avondland, waarin het christelijk geloof nog ongedeeld was. Romantische dichters en schilders aan het begin van de negentiende eeuw hadden een voorkeur voor ‘tijdloze’ taferelen uit de hoofse riddercultuur met devote monniken, kruisridders en jonkvrouwen.

Lessing
Carl Friedrich Lessing 1835
kruisridder die huiswaarts keert

In de tweede helft van de negentiende eeuw werden onder invloed van historisch onderzoek vooral taferelen geschilderd van historische gebeurtenissen uit de Middeleeuwen. Vaak hadden deze voorstellingen een politieke lading en stonden ze in dienst van het nationalisme. Duitse keizers zoals Barbarossa, moesten in de Gründerzeit (vanaf 1871) getuigen van de grootsheid van het Eerste Rijk. Maar niet alleen in Duitsland, ook in andere Europese landen werd teruggegrepen naar de Middeleeuwen als een gouden tijd in de nationale cultuur.

Heinrich IV in Canossa
Eduard Schwoiser 1852
Keizer Hendrik IV voor Canossa
Volgens de overleveringen werd de keizer in 1077 diep vernederd omdat de paus hem drie dagen en nachten in de kou buiten liet wachten voordat deze hem binnenliet. Op dit schilderij wordt de keizer, blootsvoets in boetekleed, onverzettelijk voorgesteld, als toonbeeld van nationale trots.
Barbarossa 1896
het Kyffhaeuserdenkmal 1890-1896 met een beeld van de slapende Barbarossa is nog Teutoonser dan het Hermannsdenkmal bij Detmold. Dergelijke bombast was typerend voor de Wilhelminische tijd.
Nach dem Tod Kaiser Wilhelm I. 1888 wurden an vielen Orten im Deutschen Reich repräsentative Denkmäler zu Ehren des Verstorbenen errichtet. Das Kyffhäuserdenkmal ist eines der größten und bekanntesten dieser Kaiser-Wilhelm-Denkmäler. Zusammen mit dem Niederwalddenkmal bei Rüdesheim am Rhein, dem Hermannsdenkmal bei Detmold am südlichen Teutoburger Wald, dem Völkerschlachtdenkmal in Leipzig und der Walhalla bei Donaustauf ordnet sich das Kyffhäuserdenkmal in die imposante Gruppe der monumentalen Gedenkbauwerke Deutschlands ein. Wie so oft im Wilhelminismus zeugten diese Ausmaße nicht unbedingt von Selbstgewissheit und Zukunftssicherheit, sondern waren Ausdruck der Angst vor äußeren wie inneren Feinden, gegen die diese Bollwerke errichtet wurden. In diesem Fall ging es vor allem um die inneren Feinde, die deutsche Sozialdemokratie, gegen die sich die Kriegervereine als Hüter und Wahrer der Reichseinheit stellen wollten. Dem Reich, das einst an innerem Zwist zugrunde gegangen war, sollte ein solches Schicksal kein zweites Mal widerfahren, und das mächtige Denkmal auf dem Kyffhäuser brachte diese Entschlossenheit zum Ausdruck.
 
Bron: de.wikipedia.org

kyffhaeuser-denkmal.de