Categorie archief: muziek

nu-bop

geluisterd naar The Abyss (2010) van het Joris Posthumus Quartet

The AbyssToen Michaela zaterdag uit de stad terug kwam en haar nieuwste CD had opgezet (ingezet met Portrait of a Picture) dacht ik onmiddellijk aan John Coltrane. Joris Posthumus is er aan gewend om met Coltrane vergeleken te worden: ,,Hij is een tenorist en ik een altist. Ik heb toch een ander geluid maar speel soms op een Coltrane-achtige manier. In mijn spel zitten quotes, referenties naar Coltrane. Als zoiets eens in een recensie verschijnt, veroorzaakt dat klaarblijkelijk een sneeuwbaleffect. Maar goed, ik word liever vergeleken met Coltrane dan met bijvoorbeeld Kenny G.“ (scheldejazz.nl)
Mijn favoriete compositie op The Abyss is Of A Different Kind met onweerstaanbare, gejaagde drums en hypnotiserend spel.

Joris Posthumus Quartet en Tom Beek met Portrait of a Picture in Vrije Geluiden
Met een knipoog naar Coltrane haalde Posthumus regelmatig overtuigend uit met een melodische lyriek. Pianist Jeroen van Vliet en drummer Pascal Vermeer voelde elkaar door hun jarenlange samenwerking in verschillende formaties haarfijn aan en hadden er duidelijk zin in. Van Vliet soleerde sterk op zijn kenmerkende lyrische wijze en wist hierin knap te doseren. Ook drummer Vermeer viel op met inventief en rijk spel. Posthumus kan nog groeien in eigenheid en toon maar dat hij op de goede weg is en nu al op hoog niveau musiceert en componeert liet hij die avond zeer overtuigend horen. Dat Posthumus een belofte voor de toekomst is, mag duidelijk zijn.
 
Bron: Rinus van der Heijde- Jazzenzo- febuari 2010

jorisposthumus.com

gezongen poëzie

De liedteksten van Rob Chrispijn voor Herman van Veen

Overblijven 1977De Nederlandse tekstschrijver Rob Chrispijn (Wenen, 1944) is vanaf het allereerste begin medebepalend geweest voor het succes van Herman van Veen. In 1968 vertaalde hij het poëtische Suzanne van Leonard Cohen en sindsdien schreef hij tientallen teksten voor Herman van Veen, meestal in samenwerking met componist Erik van der Wurff en gitarist Harry Sacksioni. Mijn favouriete platen van Herman van Veen zijn albums uit de jaren zeventig zoals Bloesem (1972) Alles (1973), En nooit weerom (1974), Overblijven (1977) en Op Handen (1978).

Rob ChrispijnEen deel van de liedteksten die Rob Chrispijn tussen 1968 en 1983 geschreven heeft, is gebundeld in Chrispijn, 15 jaar liedteksten. Het boek is allang uitverkocht, maar vorig jaar verscheen een nieuw boek Ogen met uitzicht op zee met honderd liedteksten. Het is te bestellen op zijn website. Een van de mooiste liedjes die hij voor Herman van Veen geschreven heeft, vind ik nog altijd Hoe dikwijls van de albums Overblijven (1977) en Carré IV (1979).

Hoe dikwijls
 
Hoe dikwijls stond ik op het punt van breken
en brak ik zonder het zelf te weten
beloften die ik ongemerkt gemaakt heb
door heel vriendelijk onduidelijk te zijn.
 
Hoe dikwijls stond ik op het punt van weggaan,
maar bleef ik om niemand voor het hoofd te stoten
en heb ik mezelf stilzwijgend opgesloten
achter een plaatselijk angstvallig rookgordijn.
 
Wijs me waar de toetsen zitten,
dan speel ik iets voor jou
zonder erbij na te denken,
omdat ik van je houd.
 
Wijs me waar de toetsen zitten
en schuif de hele boel opzij,
dan kan ik eindelijk zeggen
wat ik voor je voel.
 
de volledige tekst staat op: discoveen.nl

Nog een paar mooie liedjes van Herman van Veen, geschreven door Rob Chrispijn: Ogen met uitzicht op zee, Verzameling en Ze boog zover voorover. In navolging van het dorp (1965) van Friso Wiegersma schreef Rob Chrispijn Kind aan huis (1974) over de verkillende modernisering en heimwee naar vroeger.

Wriemelende mensenmassa’s
Die als muizen in hun eigen kooi zijn verdwaald
Op hol geslagen op weg naar morgen
We draven maar door
Met een hekel aan bochten
Maken wij van elke rivier een kanaal
 
uit: Kind aan huis

hermanvanveen.com | robchrispijn.nl

jonge dichters dromen …

jeugdsentimenten: 1982
weer geluisterd naar Iets van een clown (1981) van Herman van Veen

Iets van een clownIn januari 1982 luisterde ik dagelijks naar Iets van een Clown van Herman van Veen. Het was net vóór de komst van de CD en ik draaide de LP op de oude platenspeler van mijn vader. Het eerste nummer heette: Laten we maar zeggen dat het regende en in de tekst zat een regel die mij erg aansprak: “Jonge dichters dromen van eigen werk in de literaire bladen.” Ik voelde mij een dichter en een dromer en ambities waren mij niet vreemd. Maar eenzaam voelde ik mij niet. Met een geestverwant was ik een blaadje ter bevordering van experimentele poëzie begonnen dat we samen vol schreven met Paul van Ostayen-achtige gedichten. Soms wreef ik mij suf met wrijfletters voor een visueel gedicht. En zo hadden we ons voorschot genomen op de droom van jonge dichters.

Jonge dichters dromen van
eigen werk in literaire bladen

uit: Laten we maar zeggen
dat het regende

Terwijl de meisjes in onze klas op maandagavond luisterden naar de liefdesgedichten in Candlelight (met de onvergetelijke stem van Jan van Veen!), schreven wij klank- en dingdichten én persiflages op Candlelight (“zonder jou voel ik me als een parkeermeter zonder paal.”) Ons poëzieblaadje kopieerden we in de schoolbibliotheek en verspreidden het in de schoolkantine. Een klasgenoot smokkelde het blaadje naar onze leraar Nederlands. We hadden allerlei docenten, maar we hadden maar één leraar. Hij stimuleerde onder zijn leerlingen de artistieke ontwikkeling en was onze stille bondgenoot in onze strijd tegen het oprukkende yuppendom. Bovendien was hij een groot vogelliefhebber. In navolging van Jan Hanlo schreef ik een klankdicht dat ik “symphonie der vogelgeluiden” noemde. Uit een vogelgids had ik de roep overgeschreven van een aantal vogels die hun eigen naam roepen.

Onomatopeeën, zo hadden we bij Nederlands geleerd. De Karrekiet, tjiftjaf, grutto, kievit, koekoek ving ik allemaal in een klankdicht én lokroep. Het werkte. Onze leraar die ons blaadje had ingekeken, was op de lijmstok van mijn gedicht gaan zitten en stond voor een stomverbaasde klas wild te “twitteren”: “poe-wiet, poe-wiet, karre-karre-kiet-kiet, sie-doeè-dol, koekoek, koekoek…” Het had allemaal een hoog poelifinario-gehalte maar de klankervaring was in ieder geval rijker dan Jan Hanlo‘s monotone mus: “Tjielp, tjielp, tjielp.” In 1982 pleegden we een coup in de redactie van de schoolkrant. Nu hadden we pas echt een kanaal voor onze artistieke ambities ter beschikking.

De stoelen staan omgekeerd op tafel
Het seizoen is voorbij
Er hangt geen blad meer aan de bomen
Jonge dichters dromen van eigen werk in literaire bladen
Vogels trekken naar het zuiden
Wij doen een dikke trui aan
 
Laten we maar zeggen dat het regende
Die ochtend dat er weinig over was
Van alles wat daarvoor zoveel betekende
Mooi weer of een depressie, het scheelt een jas
 
Bron: songtexte.com