Dagelijks archief: zondag 7 april 2019

woelige jaren van de filosofie

gelezen: hoofdstuk 7 (1809-1811) uit Arthur Schopenhauer –
de woelige jaren van de filosofie
van Rüdiger Safranski (1988)

Arthur Schopenhauer – de woelige jaren van de filosofie was de tweede biografie die Rüdiger Safranski in 1988 schreef, nadat hij vier jaar eerder zijn eerste biografie had geschreven over E.T.A Hoffmann (1776-1822). Safranski voelt zich in de tijd rond 1800 als een vis in het water. Na zijn biografieën over Hoffmann en Schopenhauer verschenen een prachtige studie over de Duitse Romantiek en biografieën over Schiller en Goethe. Safranski mogen we internationaal rekenen tot een van de Grote Begrijpers van de zogenaamde Goethezeit, de periode 1770-1830.

Georg-August-Universität
De Georg-August-Universität in Göttingen waar Arthur Schopenhauer tussen 1809 en 1811 o.a. de filosofie van Immanuel Kant bestudeerde

Arthur Schopenhauer studierte von 1809 bis 1811 in Göttingen und besuchte vor allem historische und naturgeschichtliche Lehrveranstaltungen. Einer seiner wichtigsten Lehrer war dabei Johann Friedrich Blumenbach, der damals berühmteste Göttinger Naturforscher. Schopenhauer setzte die in Göttingen begonnenen naturwissenschaftlichen Studien auch nach der Entscheidung für eine Laufbahn als Philosoph und dem Wechsel an die neugegründete Universität in Berlin fort. Sein Interesse und seine Kenntnisse auf dem Gebiet der Naturwissenschaften und insbesondere der Physiologie sind ein wichtiger Schlüssel zum Verständnis seiner Philosophie.(Bron: univerlag.uni-goettingen.de)

Arthur Schopenhauer - de woelige jaren van de filosofieArthur Schopenhauer – de woelige jaren van de filosofie is een magistraal boek dat het uit eerbied verdient om nog eens herlezen te worden. Ik zit alweer een paar weken tot aan mijn oren in ‘de woelige jaren van de filosofie‘, bij mijn weten een term die door Safranski zelf gemunt is. Hij bedoelt hiermee de jaren 1781-1818, een iets ruimere interval dan het zo bekende tijdvak 1789-1815. De jaartallen die de woelige jaren van de filosofie begrenzen, vallen samen met het verschijnen van de Kritik der reinen Vernunft van Imanuel Kant in 1781 en Die Welt als Wille und Vorstellung van Arthur Schopenhauer in 1818. De periode daartussen was voor de filosofie net zo stormachtig als de Franse Revolutie (1789-1799) en de Napoleontische tijd (1800-1815).

Wat was er gebeurd? Dit zou een zin van Safranski kunnen zijn. Daarna zou een zogenaamd ‘filosofisch toneel‘ volgen, een intermezzo dat Safranski’s biografieën voor mij zo bijzonder maakt. Elke biograaf zal een decor willen schetsen voor het leven van een bepaalde persoon dat hij wil beschrijven. Dat is vaak een tijdsbeeld of een geografische beschrijving. Maar het kan ook gaan om een geestelijk klimaat. Dat laatste is als decor waarschijnlijk het lastigste om te beschrijven. Maar Safranski is hier een meester in. Hij heeft het zeldzame vermogen om het ingewikkelde samen te vatten, zonder dat dit afbreuk doet aan diepte en complexiteit. Ieder die zich waagt aan het samenvatten van filosofie voor een breed publiek, bijvoorbeeld in een historisch overzicht, weet hoe zwaar het is een bevredigend evenwicht te vinden tussen toegankelijkheid/helderheid en complexiteit. Safranski heeft ook nog eens literair talent, waardoor hij schitterend proza aflevert.

Het ‘Ding an Sich’ was net een gat waardoor een verontrustende tocht binnenstroomde.

Een paar voorbeelden: “Het is alsof de onttroonde oude metafysica, eenmaal verdreven uit de onbegrensde ruimten van de kosmos, alle resterende kracht heeft vergaard en de geseculariseerde subjecten op het gemoed heeft gewerkt, waar ze danig rammelt en knelt.” Dit schrijft hij met betrekking tot de Categorische Imperatief, het centrale begrip uit de Kritik der praktischen Vernunft (1888). En met betrekking het centrale begrip uit de Kritik der reinen Vernunft (1781), het Ding an Sich, schrijft hij: “Kant liet ons een goed ingericht huis van rationele kennis na, maar het ‘Ding an Sich’ was net een gat waardoor een verontrustende tocht binnenstroomde.”

Het is precies deze ‘tocht’ die in het westerse denken een storm zou veroorzaken. Deze zou het Duitse idealisme van Fichte en Schelling, het optimisme van Hegel maar ook het pessimisme van Schopenhauer voortbrengen. We mogen daarom gerust spreken van ‘de woelige jaren van de filosofie’.