f*** the canon! [ 1 ]

de gezaghebbende visie op de schilderkunst van de 19e eeuw

Vier jaar geleden schreef ik ter gelegenheid van het 50-jarige jubileum van A History of Art (1962) iets over de gezaghebbende blik van de Amerikaanse kunsthistoricus H.W.Janson (1913-1982). Ondanks de schijnbare eeuwigheidswaarde blijft iedere canon uiteindelijk een selectie, gemaakt in een bepaalde tijd en vanuit een bepaalde visie. Een canon is dus altijd een tijdelijke constructie. Is de canon die Janson in 1962 presenteerde in de eenentwintigste eeuw nog steeds gezaghebbend en richtingbepalend?

In 1986 las ik voor het eerst A History of Art. Dit was overigens niet de eerste inleiding tot de kunstgeschiedenis die mij als kunstacademiestudent vormde. Dat was The Modern World uit 1966 van Norbert Lynton (1927-2007). Dit boek beperkte zich tot de 19e en 20e eeuw (tot ongeveer 1960) maar steunde bijna volledig op de canon van A History of Art.

A History of Art
de Nederlandstalige uitgave van A History of Art

de canon van 19e eeuwse schilders volgens H.W.Janson
 
West, Copley, Stubbs, Fuseli, Blake, Cozens, Constable, Turner, Friedrich, Greuze, David, Gros, Ingres, Goya, Géricault, Delacroix, Daumier, Millet, Corot, Courbet, Manet, Degas, Monet, Rossetti, Whistler, Homer Eakins, Cézanne, Seurat, Van Gogh, Gauguin, Redon, Toulouse-Lautrec, Ensor, Munch
 
Er is een overlap van 75% met de canon van Lynton.

Door A History of Art (1962) en The Modern World (1966) leerde ik de kunstgeschiedenis te interpreteren door de bril van de twintigste eeuw. Preciezer: door de bril van het modernisme dat begin jaren zestig op haar hoogtepunt was. Voor mij als twintigjarige had de canon die Janson en Lynton presenteerden de universele geldigheid van een natuurwet. Vooral mijn beeld van de schilderkunst van de negentiende eeuw werd erg bepaald door de dominante visie van het modernisme.

de canon van 19e eeuwse schilders volgens Norbert Lynton
 
David, Ingres, Gros, Delacroix. Géricault, Goya, Blake, Constable, Turner, Rousseau, Millet, Daubigny, Corot, Courbet, Daumier, Friedrich, Runge, Holmant Hunt, Millais, Rossetti, Manet, Pissarro, Monet, Sisley, Renoir, Degas, Seurat, Gauguin, Van Gogh, Cézanne, Liebermann, Corinth, Slevogt, Whistler
 
Er is een overlap van 75% met de canon van Janson.

De visie op de schilderkunst van de negentiende eeuw volgens het modernisme is kort samen te vatten: In de loop van de negentiende eeuw ontstond er een soort dictatuur van de Franse Académie, die de schilderkunst aan allerlei regels onderwierp. Tegelijkertijd was er een tendens om en plein air in de vrije natuur te schilderen. Dit vroeg om een heel andere werkwijze dan die van de academische kunst. Het nieuwe schilderen begon zo ongeveer met de School van Barbizon in de jaren veertig en vijftig in Frankrijk en zou uiteindelijk de impressionisten voortbrengen, schilders die een techniek ontwikkelden die je kunt vergelijken met steno. Om het natuurlijke licht te kunnen vangen, moest er razendsnel gewerkt worden. Hierdoor verzelfstandigde de verfstreek. Een schilderij bleek uiteindelijk een plat voorwerp belegd met een vettig gekleurde substantie, als een boterham Nutella.

Van Gogh en Cézanne
twee voorlopers uit de late 19e eeuw van de moderne kunst: Vincent van Gogh en Paul Cézanne

Van Gogh ging op dat spoor verder en werd aan het einde van de eeuw hét voorbeeld van de kunstenaar die zich bevrijdde uit het keurslijf van de Académie en zijn oorspronkelijkheid toonde. Naar de maatstaven van de Académie is Van Gogh een zeer gebrekkige schilder die eigenlijk niet serieus te nemen is. Maar aan het begin van de twintigste eeuw kantelde het oordeel over schilderkunst 180 graden. Cézanne, een andere post-impressionist, was naar technische maatstaven minstens zo onbeholpen als Van Gogh. Toch zou hij door zijn uitgesproken visie de grondslag leggen voor het kubisme, dat hij zelf net niet meer meemaakte. Picasso noemde hem “de vader van de moderne schilderkunst”. De revolutie die zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw voltrok, was die van technische vaardigheid naar persoonlijke visie en expressie.

Vanaf 1900 zette een ontwikkeling in waarin dat laatste steeds meer gewaardeerd werd, terwijl men op dat eerste zelfs begon neer te kijken. Toch zou het nog zo’n halve eeuw duren voordat het modernisme echt de dominante visie was geworden. De helden uit de 19e eeuw waren de schilders die eigenheid toonden en zich tegen het establishment keerden: Goya, Turner, Manet, Van Gogh. Degenen die ons lieten zien hoe het niet moest, waren de zogenaamde salonschilders. Ik kende er eigenlijk niet één, maar wilde ze ook niet kennen. Ze stonden voor alles wat burgerlijk, sentimenteel, onpersoonlijk en vals was.

Manet en Monet
twee helden van de Franse schilderkunst uit de 19e eeuw: Eduard Manet en Claude Monet

In het jaar 1900 werd in Parijs een grote wereldtentoonstelling gehouden. Een journalist vroeg aan de schilders Claude Monet en Edgar Degas, die op dat moment beroemdheden waren, wie volgens hen in het jaar 2000 als de grootste Franse schilder beschouwd zou worden. Ze kwamen allebei tot dezelfde conclusie. Dat moest William Bouguereau zijn!

Monet en Degas meenden in 1900 dat Bouguereau in het jaar 2000 beschouwd zou worden als de grootste Franse schilder aller tijden.

William Bouguereau? Daar had ik vóór het jaar 2000 nog nooit van gehoord. Hij kwam niet voor in de canon van Janson en Lynton en reproducties van zijn schilderijen was ik nog nooit ergens tegengekomen. Maar een jaar of twaalf geleden ontdekte ik op het internet de website van artrenewal.org. Dit is een community uit de Verenigde Staten die de salonschilders wil rehabiliteren. Uit de keuze van de bezoekers van deze website is een lijst samengesteld van hun favoriete schilders.

Je zou het een alternatieve canon kunnen noemen, samengesteld door kunstliefhebbers die zich in de 21e eeuw van het modernisme afgekeerd hebben. Helemaal bovenaan staat William Bouguereau. Daarna volgt een aantal Victoriaanse en Franse salonschilders die geheel ontbreken in de canon van A History of Art: Alma-Tadema, Gérôme, Leighton, Waterhouse, Godward, Tissot, Delaroche, Cabanel… Hier staat ze dus, de gevestigde orde van de schilderkunst van de 19e eeuw waar de jonge helden van het modernisme tegen gerebelleerd hebben.

de “canon” van 19e eeuwse schilders volgens artrenweal.org
 
Bouguereau, Alma-Tadema, Gérôme, Leighton, Singer Sargent, Waterhouse, Godward, Mucha, Ingres, Monet, Tissot, Millais, David, Burne-Jones, Bierstadt, Rossetti, Watts, Goya, Fantin-Latour, Merritt Chase, Degas, Delaroche, Manet, Courbet, Delacroix, Friedrich, Cassatt, Sorolla y Bastida, Turner, Zorn, Moreau, Whistler, De Blaas, Cabanel
 
Er is een overlap van 35% (vetgedrukt) met de canons van Janson en Lynton.

volgende keer: een nieuwe blik op de schilderkunst van de 19e eeuw.