De derde en laatste vertelling van Tolstoj over Sebastopol, speelt zich af in augustus 1855, een maand voor de val van de Russische havenstad. Het is het verhaal van de broers Mikhail en Vladimir Semjonytsj Kozeltsov. Met het gegeven van twee broers voegt Tolstoj een extra dimensie toe aan de gruwelijke setting die Sebastopol tijdens het beleg van 1854 en 1855 vormde. Natuurlijk versterkt het de dramatiek, maar met de twee broers brengt Tolstoj juist ook veel tederheid en psychologie zijn vertelling binnen.
De hel van Sebastopol
Dante had zijn inferno opgebouwd als een trechter van concentrische ringen en deze waren gerangschikt volgens een hiërarchie van verschrikkingen. De aardse hel van Sebastopol bestond in zekere zin ook uit concentrische ringen in een toenemende graad van pijn en dodelijkheid. Alleen was het hier precies omgekeerd: het dieptepunt van de hel bevond zich niet in het centrum maar aan de randen van de stad. Bastion 4, het meest vooruitgeschoven bolwerk, gold als het gevaarlijkste. Degenen die dit bastion binnen gingen konden “alle hoop laten varen”.
Luitenant Mikhail Semjonytsj Kozeltsov, gedeeltelijk hersteld van zijn verwondingen, keert vanuit Simferopol weer terug naar de loopgraven van Sebastopol. Onderweg loopt hij zijn jongere zeventienjarige broer Wladimir tegen het lijf. Wladimir, zo schrijft Tolstoj, “leek veel op zijn broer Mikhail, maar dan zo als een uitbottende knop op een uitgebloeide roos lijkt.” Boven zijn lippen groeide wat licht donshaar. Russen hebben de gewoonte elkaar te noemen met de naam van hun vader als tweede naam en gebruiken vaak ook een koosnaam om genegenheid uit te drukken. “De oorlog is anders dan jij denkt, Wolodja” zegt zijn oudere broer wanneer ze elkaar op weg naar Sebastopol onverwacht ontmoeten. “Het woordje ‘Wolodja’ ontroerde de jongste broer.”
Tolstoj beschrijft de psychologische dimensie van de oorlog, zoals hij twintig jaar later in zijn magnum opus Oorlog en Vrede opnieuw zou doen. De jongste broer wil graag dapper zijn maar loopt tot zijn schaamte tegen zijn angst aan. Hij probeert dit tegenover zijn oudste broer, die wel frontervaring heeft, te verbergen. Hij verwijt zichzelf dat hij een lafaard is, want zijn angst is veel groter dan zijn voornemen om een held te zijn. Tolstoj fileert het heldendom genadeloos, met name onder officieren. En toch bespeurt hij “een wil tot dapperheid”, met name onder gewone soldaten, die grenst aan het heroïsche. Dit is echter een heroïek ondanks onszelf. In het gebed van Wladimir Kozeltsov geeft Tolstoj een heel persoonlijke en universele uitdrukking aan de wil om dapper te zijn: