de openbaring

gelezen: het kwaad; het drama van de vrijheid
door Rüdiger Safranski
De zwaarmoedigheid slaat bij de late Schelling om in ontzetting en verschrikking. Schellings late Philosophie der Offenbaring begint met de vertwijfeling. Hij zoekt een uitweg. Daarbij raakt hij ervan overtuigd dat de in de natuur en in de menselike geest wordende god niet het laatste woord is. Het duister, het gebrek aan zijn, wordt op die manier niet volkomen licht. Er bestaat geen verlossing die het menselijke denken op eigen houtje zou kunnen afdwingen. ( … )
Zo keert Schelling zich uiteindelijk af van de in de natuur en in de mens wordende god en richt hij zich op die andere god, die met manifeste openbaringen in de geschiedenis inbreekt. Rond de openbaringsgebeurtenissen hebben zich de wereldreligies uitgekristaliseerd. Bij de late Schelling maakt de continue wordingsgeschiedenis plaats voor een discontinue geschiedenis van epifanieën. Zulke epifanieën slaan als bliksemschichten in het menselijk bewustzijn in. Schelling zal de onderneming van zijn late periode positieve filosofie noemen, waarmee hij aangeeft dat de filosofie, als ze iets tot stand wil brengen, een spirituele voorgift nodig heeft. Het volstaat niet om alleen uit begrippen te putten. Filosofie is voor de late Schelling het nabeven van een openbaring.

Karl Vorländer : Geschichte der Philosophie : Schelling