twijfel (2)

van de methodische twijfel van Descartes
tot het negatieve dogma van Nietzsche

René Descartesvervolg van 11 oktober De negentiende eeuw, die volgde op de Verlichting, was doortrokken van wetenschap en vooruitgangsoptimisme. Maar na 1850 begon het pessimisme van Schopenhauer door te dringen en werden de triomfen van de wetenschap voor het eerst in twijfel getrokken. Nietzsche had een diepe afkeer van objectiverende kennis die meende hét overzicht te hebben en het leven kon beheersen. Net als Schopenhauer zag hij de rationele wetenschap als een illusie om de wereld te beheersen, vanuit een pessimistische kijk in de afgrondelijkheid van het bestaan. Voor Schopenhauer was dat de blinde wereldwil. Nietzsche noemde dit het dionysische. Het onbeheerste beheerst ons in plaats van andersom. De geschiedenis van de twintigste eeuw zou dit pessimisme, dat overigens ook door Sigmund Freud gedeeld werd, gaan bevestigen.

In de eerste helft van de twintigste eeuw werd het vooruitgangsoptimisme uit de Verlichting de grond ingeboord. Europa pleegde tussen 1914 en 1918 en tussen 1939 en 1945 tweemaal zelfmoord. In het Verre Oosten was de waanzin van de atoombom noodzakelijk geworden om een andere waanzin te stoppen. Het westerse zelfvertrouwen was beschadigd. Europa leerde zich door de ogen van andere culturen te bekijken. Vanuit de volkenkunde en culturele antropologie ontstond in de filosofie het structuralisme en later het postmodernisme. Het relativisme staat daarin centraal. Europa is niet langer het hart van de wereld en westerse waarden blijken geen absolute waarden.

De oude zekerheden uit de Verlichting zijn op losse schroeven komen te staan. Het Westen wordt geconfronteerd met andere culturen en waarden die volgens het cultuurrelativisme allemaal gelijkwaardig zijn. De ene cultuur mag zich nu eenmaal niet verheffen boven de andere. Het betwijfelen van de absolute waarheid van het cultuurrelativisme, zou betekenen dat je jezelf de vraag stelt of de kernwaarden van de ene cultuur misschien toch beter zijn dan die van de andere cultuur.

In de confrontatie met de islam is er in de westerse wereld een tendens om te herbronnen en de Europese Verlichting weer als ijkpunt te nemen. In navolging van de atheïstische Franse philosophes uit de achttiende eeuw, wordt religie dan in strijd gezien met het gezonde verstand. Wetenschap, technologie en mensenrechten worden door de aanhangers van de Verlichting gezien als de lichten die ons bevrijden van de dwaallichten van de religie.

Friedrich NietzscheNietzsche zou deze houding verfoeid hebben. In het betwijfelen van zekerheden had hij de wetenschap ontmaskerd als schijnzekerheid. Hij zag dat het sciëntisme wat hij noemde “lelijke waarheden” omarmde. Religie én wetenschap waren voor hem geen koninklijke wegen. Hij vond geen ander houvast meer dan de Waarheid dat de Waarheid niet bestaat.

Dit negatieve dogma is precies de uiterste consequentie van de methodische twijfel waarmee de moderne westerse filosofie begint. Alles kan betwijfeld worden, behalve degene die twijfelt. Langs deze weg vindt het denken nooit andere grond dan een twijfelend en onzeker ik. Nietzsche zag hoe dramatisch dat was. Hij zag zijn tijdgenoten wegvluchten in de schijnzekerheden van de wetenschap en dat zij niet wisten hoe rampzalig het voor ons is dat we God gedood hebben.

God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe moeten wij ons troosten, wij moorde­naars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste wat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen leeggebloed, – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons?
 
Bron: devrolijkewetenschap.blogspot.nl