Categorie archief: filosofie

de god van Schelling

gelezen: Hoofdstuk IV over Friedrich Wilhelm Joseph Schelling
in Het Kwaad. het drama van de vrijheid (1997) van Rüdiger Safranski

SchellingDe Duitse filsoof Friedrich Wilhelm Joseph Schelling (1775-1854) was net als de Schotse filosoof David Hume een wonderkind die de centrale gedachte van zijn filosofische systeem al vóór zijn twintigste formuleerde. Schelling is een van de grondleggers en belangrijkste vertegenwoordigers van het Duits idealisme. Hij construeerde een identiteitsfilosofie waarin subject en object, denken en zijn, geest en materie slechts in schijn verschillende, maar in wezen identieke verschijningsvormen zijn van één enkele werkelijkheid. Zijn denken komt in de buurt van de oude Indische filosofie en mystiek waarin het Atman (Zelf) en Brahman (Kosmos) identiek zijn.

In Het Kwaad. het drama van de vrijheid behandelt Rüdiger Safranski in het vierde hoofdstuk Schelling‘s identiteitsfilosofie met betrekking tot het kwaad. Schelling zou de ondertitel van Safranski‘s boek helemaal onderschrijven: het kwaad is het drama van de vrijheid. Het is een kosmisch drama. In tegenstelling tot het postmoderne denken dat ons zo vertrouwd is, neigt het denken rond 1800 niet bepaald naar het kleine, maar juist naar het grote. Het Duits idealisme brengt nieuwe Grote Verhalen voort. “Schellings metafysische speculaties zijn vertellingen in begrippen. Het onheuglijke is kennelijk alleen narratief te verwerken.” schrijft Safranski.

Net als Spinoza vertrekt Schelling bij god. God is daarbij niet de persoonlijke God van de Bijbel, maar het alomvattende begrip van het hele zijn. God is dus niet alleen licht, maar ook duisternis. Voor Schelling heeft god een duistere kant. In god is een oorspronkelijke duisternis waaruit hij zich ontplooien moet zodat hij uiteindelijk tevoorschijn kan komen als een god van het licht. Het is een allesbehalve christelijke opvatting van God. In de Eerste Brief van Johannes lezen we namelijk: “Dit is wat wij Hem hebben horen verkondigen en wat we u verkondigen: God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis.”

Parallel aan het Grote Verhaal van de zondeval, ontwerpt Schelling een filosofische variant die hij “het verraad van de transcendentie” noemt.

Maar de jonge Schelling, die gevormd was door de enorme belangstelling voor Spinoza vanaf 1785, had zich bekeerd tot het pantheïsme en god was voor hem zowel licht als duisternis. De duisternis vatte hij daarbij niet op als de afwezigheid van licht, maar als de oergrond waaruit het licht tevoorschijn komt. In de god van Schelling bevindt zich daarom een duistere afgrond. De nog onvoltooide god die uit het duister oprijst en op weg is naar het licht, is voor Schelling de mens. Deze opgang is in vrijheid. De mens heeft de keuze tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad. Het drama van zijn vrijheid is zijn vrijwillige keuze voor het kwaad. Parallel aan het Grote Verhaal van de zondeval, ontwerpt Schelling een filosofische variant die hij “het verraad van de transcendentie” noemt. De mens wordt niet ontrouw aan Zijn Schepper maar aan zijn eigen geestelijke natuur.

Schelling en het verraad van de transcendentie
De mens wordt een verrader van het universele, omdat de angst voor het leven hem uit zijn eigen centrum drijft. Maar het centrum is de geest van de liefde, het verterende vuur waarvan hij de verwarmende nabijheid zoekt en waarvoor hij tegelijk terugdeinst om niet te verbranden. De mens zoekt de periferie van zijn wezen, hij is een excentrisch wezen, Het mijden van het centrum is het verraad aan de geest. Die perversie is bij Schelling de boven het louter morele uitgaande grondstructuur van het kwaad, en hij duidt daarmee op het schandaal dat het christelijke denken “de zonde tegen de Heilige Geest” noemt. Alleen is “de heilige geest” waartegen de mens zondigt zijn eigen geestelijke wezenscentrum. De mens is het metafysische dier, en als hij probeert dat af te leren, verraadt hij zijn eigen geestelijke natuur.
 
uit: Het kwaad. Het drama van de vrijheid (vert. Mark Wildschut)

De mens zoekt de periferie van zijn wezen, hij is een excentrisch wezen, Het mijden van het centrum is het verraad aan de geest.

Safranski over Schelling

De oude Schelling moest na 1840 dat verraad aan de geest, die verdrijving van de geest door de triomf van de materialistische wetenschap, nog zelf meemaken. Het idealisme werd “drooggelegd” en daarvoor kwam materialisme in de plaats. In zijn voordrachten uit 1841/42, die gebundeld werden in Philosophie der Offenbarung, keert hij terug naar de God van de Bijbel, die inbreekt in de geschiedenis. Vanuit zichzelf kan de mens zich niet verlossen en zinkt hij steeds dieper weg in materialisme. Safranski besluit het hoofdstuk over Schelling met: “De Philosophie der Offenbarung geeft het geloof weer het woord. Maar het is geen kinderlijk geloof, het is een geloof na de filosofische zeiltocht om de wereld.”

Kijken in de afgrond [ recensie van Michaël Zeeman uit 1998 in De Volkskrant ]
Het kwaad. Het drama van de vrijheid [ liberales.be ]

de god van Spinoza

gelezen: Hoofdstuk III Het godsbewijs van de atheïst
in De Verlichting als kraamkamer (2013) door Jabik Veenbaas

De Verlichting als kraamkamerPrecies drie jaar geleden verscheen De Verlichting als kraamkamer van Jabik Veenbaas. Tegenover Wim Brands legde Veenbaas in VPRO Boeken uit welk misverstand er volgens hem over de Verlichting bestaat. Als het om de historische Verlichting gaat, een periode die Veenbaas in het laatste kwart van de zeventiende eeuw laat beginnen, werd de rede niet verheerlijkt maar juist ondergraven door het scepticisme. De grote Schotse filosoof David Hume was zeker niet de eerste die twijfelde aan de almacht van de rede. Had de rationalist Descartes het tijdperk van de moderne filosofie niet ingeleid, door de methodische twijfel als grondslag te kiezen? Maar Descartes vond uiteindelijk nog een veilige haven in het christelijke geloof. Honderd jaar later is er van die veilige haven weinig meer over. Traditioneel wordt de rationalist Spinoza aangewezen als de grote opruimer van het oude geloof. De joodse gemeenschap in Amsterdam had Spinoza in 1656 geëxcommuniceerd. Hij werd letterlijk vervloekt en vervolgens verbannen uit Amsterdam. Dit heeft Spinoza de status bezorgd van “martelaar van het vrije denken”.

Spinoza werd letterlijk vervloekt en vervolgens verbannen uit Amsterdam. Dit heeft hem de status bezorgd van “martelaar van het vrije denken”.

In hoofdstuk III Het godsbewijs van de atheïst van zijn boek, verwondert Veenbaas zich erover dat Spinoza nog altijd te boek staat als een atheïst. Je leest telkens weer een “hoe is het mogelijk?!” tussen de regels door. Spinoza‘s filosofische bouwwerk was namelijk gefundeerd in een godsbewijs! Hoe kan juist een denker die, net als de middeleeuwse filosofen, vertrekt bij een ontologisch godsbewijs, voor een godsloochenaar worden uitgemaakt?! Volgens Veenbaas was Spinoza alles behalve een atheïst, hij was zelfs een zuivere christen, al hield hij er onorthodoxe denkbeelden op na.

Natuurlijk staat of valt de juist beantwoording van de vraag “was Spinoza een atheïst?” met ons begrip of beter gezegd onze kennis van God. Spinoza sprak in zijn Tractatus theologico politicus (1670) en in zijn Ethica (1678) veel over god. Maar hij verstond onder god iets anders dan de orthodoxe joden en christenen van zijn tijd. Voor Spinoza viel god samen met de natuur. Hij was dus een pantheïst. In het pantheïsme is geen plaats voor een persoonlijke God die de wereld geschapen heeft. God valt samen met de wereld. Er is dus geen onderscheid tussen Schepper en Schepping.

Spinoza werd de hele achttiende eeuw als atheïst beschouwd en spinozisme was een synoniem van atheïsme en pantheïsme. In de eenentwintigste eeuw komt de religieuze beleving van de meeste mensen echter heel dicht bij die van Spinoza. Zeker in de populaire New Age, die de geïnstitutionaliseerde religies achter zich heeft gelaten, is god een energie geworden die in de materie werkzaam is. Het is dus niet verwonderlijk dat Spinoza nu zo actueel is. En het is ook niet vreemd waarom we moeilijk kunnen begrijpen waarom Spinoza als atheïst gezien werd/wordt.

Wanneer je in een persoonlijke God gelooft, dan is al datgene wat daartegenin gaat atheïsme. Niet alleen de substantie (=god) van Spinoza, maar ook de goddelijke energie (=god) uit de New Age en ook de abstracte god van het deïsme. Atheïsme hangt dus af van je eigen godsbegrip. Zo hoeft het meest vage ietsisme, waarin god niet meer is dan “een vermoeden”, zichzelf niet als atheïstisch te beschouwen. Een agnosticus zal tenslotte ook niet van zichzelf durven zeggen dat hij atheïst is.

save the planet

Peter Sloterdijk en Bernard Stiegler in debat over het Antropoceen
Radboud Universiteit Nijmegen, 27 juni j.l.

SloterdijkSinds de Duitse filosoof Peter Sloterdijk zich bedient van de zogenaamde Rilke imperatief (Du mußt dein Leben ändern) heeft hij iets van een onheilsprofeet. “Bekeert u, want het einde is nabij!” Waarom wij ons leven moeten veranderen? Sloterdijk is er glashelder over: omdat we anders onze planeet en dus onszelf en ons nageslacht te gronde richten. Eergisteren ging hij met zijn Franse collega Bernard Stiegler in debat over het antropceen.

Een week eerder verzorgde de Nederlandse techniekfilosoof Pieter Lemmens een inleidende lezing bij het debat: Wat is het Antropoceen en wie zijn Peter Sloterdijk en Bernard Stiegler? De term antropoceen is in de jaren tachtig gemunt door de Amerikaanse ecoloog Eugene Stoermer naar analogie met het geologische tijdvak holoceen. In het antropoceen verandert de aarde niet zozeer door natuurlijke verschijnselen als wel door de mens(elijke consumptie).

In de natuurlijke historie van de aarde worden vijf zogenaamde massa-extincties onderscheiden. Het uitsterven van de grote reptielen aan het eind van het Krijt, 66 miljoen jaar geleden, is de bekendste. Door het uitmergelen van de aarde, het vervuilen en opwarmen van haar atmosfeer en de nucleaire dreiging, zijn we hard op weg naar het vernietigen van onze natuurlijke leefomgeving. Aangezien we er maar één aarde hebben, lopen we met onze massaconsumptie dus onze ondergang tegemoet. Dat is de ongemakkelijke waarheid. Je staat erbij en je kijkt ernaar. Of je kunt wegkijken door te consumeren.

SloterdijkHoe kunnen we de planeet en onszelf nog redden? Door te consuminderen en ecologisch verantwoord te gaan leven? Maar ook duurzaam en verantwoord ondernemen gaat niet zonder het nastreven van winst. Dus blijven we zo gevangen in economisch denken. We beseffen dat er ook offers gebracht moeten worden. Maar zelfs hier ligt economisch denken op de loer: het brengen van offers wordt dan gezien als een stadium in creatieve destructie van het kapitalisme. Managers krijgen dan van economy guru’s uitgelegd dat het brengen van offers goed is voor hun bedrijf. Snoeien zodat er op middellange termijn weer groei kan komen die de opbrengst groter maakt dan ooit tevoren. En zo wordt de economie voortgejaagd door het dictaat van de groei en blijven echte offers uit.

Pieter Lemmens meent dat we voor echte oplossingen niet op de politiek hoeven te rekenen. Aangezien de politiek gevangen zit in economisch denken dat bepaald wordt door dwangmatige groei, kunnen we vanuit de politiek alleen meer van hetzelfde verwachten. De huidige politiek handhaaft de mens als consument en consumenten zijn driftmatige wezens die zich als lemmingen massaal in de afgrond storten. Volgens Sloterdijk is een verandering van paradigma nodig. We moeten de techniek afstemmen op de natuur en ervoor zorgen dat technologie niet langer toxisch is.

Ik vind Sloterdijk daarin naïef. De paradigma shift die hij voorstelt, gaat mij niet diep genoeg. Hij blijft gevangen in materialistisch en technisch denken. De dreiging van de “zesde massa-extinctie” zal steeds groter worden. We worden niet alleen geconfronteerd met onze eigen sterfelijkheid, maar ook met de sterfelijkheid van de planeet en van de mensheid. Sloterdijk blijft in oplossingen denken. Inzicht in hét probleem (de dood) wordt daardoor ontweken.

Het antropoceen is sinds de industriële revolutie ingetreden. Tot 1800 leefde de mens nog in betrekkelijke harmonie met de natuur. Maar moderne wetenschap en techniek waren al volop tot ontwikkeling gekomen. Dat deze zo’n hoge vlucht konden nemen, is een gevolg van een paradigma shift die zich voltrok tussen 1400 en 1800, de geleidelijke verschuiving van een theocentrisch naar een antropocentrisch wereldbeeld. De mens is niet langer rentmeester van God’s Schepping, maar hij is baas in eigen huis. En maakt er dus een zootje van. Dat komt omdat hij zich steeds meer ontwikkeld heeft als een driftmatig wezen dat op korte termijn genot najaagt. Het najagen van genot is van alle tijden en zeker niet per definitie verkeerd. Maar als het massaal gebeurt en als het imperatief “Gij zult genieten!” de Tien Geboden gaat vervangen, dan loopt het uit de hand.

We leven in een tijd waarin we mogen leren dat het vuil in de atmosfeer en op internet onze eigen dirty mind is.

Bernard Stiegler vestigt zijn hoop op het internet. Hij gelooft dat het kan worden omgevormd tot een krachtig instrument dat in staat is de problemen van het antropoceen op te lossen. Ook deze visie vind ik naïef. Het internet is vooral een fuik die consumenten vangt in entertainment, informatie en online shoppen. Welke macht zou in staat zijn dit om te buigen? Het is prima om te geloven in de kracht van idealen en dat uit te dragen. Ongetwijfeld zijn er op het internet communities te vinden die de ideeën van Stiegler in de praktijk proberen te brengen. Maar net als bij echte ecosystemen het geval is, kom je ook in het kunstmatige ecosysteem dat internet heet, tot in de haarvaten vervuiling tegen. We leven in een tijd waarin we mogen leren dat het vuil in de atmosfeer en op internet onze eigen dirty mind is.